Kapitel 9 woorden D-N Flashcards
1
Q
schicken
A
sturen
2
Q
der Nachteil
A
het nadeel
3
Q
schade
A
jammer
4
Q
gucken
A
kijken
5
Q
das Ziel
A
het doel
6
Q
tauschen
A
ruilen
7
Q
der Gegenstand
A
het voorwerp
8
Q
wertvoll
A
waardevol
9
Q
der Wert
A
de waarde
10
Q
am Ende
A
aan het einde
11
Q
entscheiden
A
kiezen, beslissen
12
Q
spenden
A
doneren
13
Q
bekommen
A
krijgen
14
Q
ziemlich
A
tamelijk
15
Q
allerdings
A
echter, maar