Jeugdcriminologie 3 Flashcards

1
Q

via welke drie aspecten bekijk je een persoon

A
  • biologische factoren (hersen ontwikkeling, storingen, stress systeem)
  • psychologische factoren (hoe mensen hun denken werken)
  • sociale factoren (de wijk, ouders)

Je kan dit nooit helemaal scheiden, dit hangt allemaal samen (je krijgt genen van je ouders mee en hoe je wordt opgevoed doe je vaak na, je denkt dat je dingen zo op lost

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het verschil tussen adolescentie en puberteit

A

puberteit is van kind naar volwassen (lichamelijke ontwikkeling) adolescentie is de rol in de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is emotionele ontwikkeling

A

je kijkt hier naar adolescentie (je maakt je los van je ouders en zoekt naar de plek in de samenleving)
- kunnen moeilijk emoties reguleren en impulsen beheersen
- emotionele ontwikkeling: schaamte biedt weinig mogelijkheden om jongeren met ‘verkeerd
gedrag’ bij te sturen, terwijl inspelen op schuldbesef hier wel ruimte voor geeft.
- agressiviteit als problematisch adolescentengedrag ligt vaak op emotioneel vlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat doet beloning met jongeren

A

Zijn hier gevoeliger voor
- Groepsdruk/gevoeligheid (voor leeftijdsgenoten, je bent geneigd eerder dingen te doen om ergens bij te horen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is Self Consious Emotions

A
  • Schaamte
    Heel erg zelfbewust, hoe je eruitziet
  • Schuld (omdat je zelf iets niet oké vindt, niet meer omdat je je ouders teleurstelt)
  • Empathie (mee leven met anderen)
  • Affectieve empathie volop (meevoelt met anderen, je ziet iemand huilen en word ook verdrietig, intens meeleven)
  • Cognitieve empathie nog in ontwikkeling (meedenken, hoe staat de ander in een situatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is Cognitieve ontwikkeling

A

waarom doe ik dit, waarom denk ik dit
- Onderschatting risico’s & spanning zoeken (experimenteren meer)
- Onontwikkelde inhibitie (het is moeilijk om verleidingen te weerstaan)
- Onontwikkeld lange termijn denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cognitieve en emotionele ontwikkeling in adolescentie

A

Adolescentie zijn extreem gevoelig voor groepsdruk en gaan veel verder grenzen over, eigenlijk is dit emotionele deel van de hersenen al ver ontwikkeld maar omdat er een groep bij is gaan ze toch ver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Voorbeelden typisch adolescenten/pubergedrag vanuit emotionele en cognitieve ontwikkeling

A

Emotionele (gaat over het voelen, dingen willen, erbij willen horen, minder remming)

Cognitieve (het denken erover, de rem op dingen willen, dit is best een slecht idee, controle gebied)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is antisociaal gedrag

A

Al het gedrag dat tegen de sociale normen ingaat waaronder wetten, dit geldt voor alle leeftijden; als je er ongeveer 8 laat zien over een langere periode, valt dat onder een gedragstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

voorbeeld antisociaal gedrag

A
  • Pest, bedreigt of intimideert vaak anderen
  • Neemt vaan het initiatief tot vechtpartijen
  • Heeft een wapen gebruikt dat anderen ernstig letsel kan toebrengen
  • Heeft mensen mishandeld
  • Heeft dieren mishandeld
  • Heeft in direct contact iets van iemand gestolen
  • Heeft iemand tot seks gedwongen
  • Brandstichting
  • Vernieling eigendommen van anderen
  • Ingebroken in huis, gebouw of auto
  • Liegt veel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een gedrag stoornis (kinderen)/psychische stoornissen

A
  • zijn vaak normale gedragingen en ineens niet meer, de grens is heel dun (het is een stoornis als iemand er zelf aan leidt en het een langere periode is, vanaf de kindertijd aanwezig zijn)
  • er zit een erfelijk deel in maar vaak komt het ook uit omgeving; mindere omgeving om te bieden wat een kind nodig heeft en ouders die niet weten hoe ze moeten opvoeden zoals slaan
  • iets is pas een stoornis als diegene zelf en diens omgeving eronder lijdt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar let je op bij gedragsstoornis (kinderen)/psychische stoornissen

A
  • Welke gedragingen zie je?
  • mishandeling van dieren (niet normaal adolescent gedrag)
  • slaan van zusjes en kinderen op school
  • bedreiging om iemand dood te maken (niet normaal adolescent)
  • schelden, agressief gedrag
  • komt altijd in slechte situaties terecht
  • drugsgebruik (adolescent gedrag)
  • kan extreem zijn impulsen niet controlen (niet normaal adolescent gedrag)
  • stelen
  • ruzie met ouders en docenten (normaal adolescent gedrag)
  • Wat is ‘normaal’ voor de adolescentie?
  • Wat is crimineel, wat niet?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

soorten gedragsstoornissen/psychische stoornissen bij kinderen

A

deze kan je niet hebben als je volwassen bent:

  • Oppositionele gedragsstoornis (ODD) (opstandig, extreme afzetting tegen gezagshebbers)
  • Gedragsstoornis (CD) (wordt vaak wat ouder vastgesteld en is vaak heftiger, antisociale gedragingen* en dan heel veel van deze aspecten; geweld aandoen, stelen, vechten, spijbelen, liegen)
  • Indirect -> Attention defict hyperactivity disorder (ADHD) (impulsiviteit, is vaak gelinkt met crimineel gedrag); ADHD gaat vaak in paar met een van de bovenstaande gedragingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

anti sociale persoonlijkheidsstoornissen bij volwassenen

A

ASPD (antisociale persoonlijkheid stoornis, borderline; veel aan jezelf denken, weinig rekening houden met anderen)
- bedriegen en manipuleren van anderen
- schijt hebben aan anderen
- kan alleen vastgesteld worden als je heel lang naar gedrag vertoont
- vak apart
- zijn ernstiger
- komen veel minder voor
- na CD in jeugd
- niet voor 18e levensjaar vaststellen!
- kan je niet hebben als je een kind bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is doorslaggevend bij stoornissen

A

Bij een stoornis is er langere periode afwijkend gedrag zichtbaar en meerdere symptomen van antisociaal gedrag en waar diegene zelf last van heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is Social information processing

A

er komt iets binnen in je hoofd en als laatste reageer je hierop (zie afbeelding)
- Antisociaal gedrag
- Gaan paar denkstappen aan vooraf
- Een bepaalde situatie wordt opgeslagen in je geheugen, hier komt interpretatie bij kijken
- Onbewust komt er een emotie bij, wat voorn intentie heeft diegene
- Dat roept een emotie bij jezelf op
- In hoeverre kan je hiermee omgaan
- Hieruit vormt een respond en hieruit reageer je
- Voorbeeld: je ouders sloegen jou; je data base is gevuld met eerdere ervaringen die je hebt gehad in je verleden
- Voorbeeld: iemand stoot je random aan, de ene denkt oh kan gebeuren het is hier druk, maar het idee van kinderen met gedragstoornissen kunnen minder goed relevante informatie verwerken; reageert sneller agressief gedrag; het binnen komen van informatie is al anders; vijandig wordt veel sneller geïnterpreteerd en dat iemand iets expres doet om jou iets aan te doen; in hun woede kunnen ze vaak agressief worden
- Iedereen gaat een denkproces door op dat moment, door herinneringen die je hebt, bij elke stap van het denkproces kan het mis gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Antisociaal gedrag en de adolescentie – disbalans theorie

A
  • Sociaal-emotionele systeem (piek in emotionele activiteit bij adolescentie)
  • Cognitief controlesysteem (prefrontale gebieden ontwikkelen lineair); is nog onvoldoende ontwikkeld om op de rem te gaan staan
  • Deze ontwikkelen niet tegelijkertijd
  • Bekijk video!
18
Q

als je kijkt naar een dader, welke drie factoren spelen een rol

A

Als je kijkt naar een dader zijn er drie factoren een rol en die spelen altijd samen, nooit apart
Er is niet alleen een factor die lijdt tot crimineel gedrag, het gaat gepaard met andere factoren; risicofactoren voor antisociaal gedrag:
- Bio
- Psycho
- Social

Deze risico factoren bepalen samen je risico om antisociaal gedrag te ontwikkelen, hoe meer risicofactoren in de verschillende categorieën hoe groter het risico om antisociaal of delinquent gedrag te ontwikkelen

19
Q

wat is Bio

A

fysieke gezondheid, IQ, genen, puberteit, stress hormonen, hersen ontwikkeling)

20
Q

wat is Psycho

A

psychiatrische stoornissen, gehechtheid (als je niet goed hecht met je familie, adoptie, als je geen ouders hebt om te kunnen spiegelen en als voorbeeld zien kan dit heel erg gedrag vertonen), temperament (introvert, extravert, opvliegend

21
Q

wat is Social

A

woonomgeving, familie, foute vrienden, school, mishandeling, traumatische gebeurtenis

22
Q

Welke factoren hebben mogelijk invloed op andere factoren die je ziet

A
  • Gehechtheid en familie
  • Stoornissen en hersenontwikkeling
  • Intelligentie (IQ) en school
  • Stresshormonen en sociale factoren
  • Temperament en school
  • Stoornissen en familie (erfelijk)
  • Familie en school
  • School en woonomgeving
  • Vrienden en school
  • Vrienden en woonomgeving
  • Puberteit en vrienden
  • Stresshormonen en vrienden
  • Fysieke gezondheid en met heel veel factoren
23
Q

Preventief Interventie Team

A
  • Top600
  • Broertjes en zusje ervan worden preventief geïntervenieerd
  • Groot succes
24
Q

wat is nog niet uit ontwikkeld in het puberbrein

A

De voorkant van de hersenen die belangrijk is voor het overzien van de gevolgen van wat je doet op de langere termijn en het remmen van je eerste impulsen nog niet uit ontwikkeld

25
Q

waardoor hebben jongeren minder remming

A

Je emotionele gebieden en de gebieden die je gevoelig maken voor beloningen op korte termijn op hun hoogte punt zijn hierdoor hebben jongeren minder remmingen en zijn ze eerder geneigd om risicogedrag te vertonen, vooral in gezelschap van vrienden (puberbrein)

26
Q

wat gebeurd er bij jongeren die neigen naar mee risicogedrag en minder gevoelig zijn voor stress

A

Jongeren die neigen naar meer risicogedrag en minder gevoelig zijn voor stress lopen een hoger risico om antisociaal gedrag vertonen, omdat ze nog meer geneigd zijn dan andere pubers om risicogedrag te vertonen en minder gevoelig zijn voor straf. Ook zijn deze jongeren sneller geneigd om met zulke mensen om te gaan die elkaar ook weer allemaal beïnvloeden waardoor het antisociale gedrag weer versterkt wordt.

27
Q

wat is de invloed van sociaal, psychologie en biologie

A
  • het risico om antisociaal gedrag te vertonen is een continue mix van de factoren: sociaal, psychologie en biologie
  • sommige factoren kunnen juist beschermend zijn, misschien heb je alles in je omgeving tegen en kan je heel goed tegen stress of heb je je genen meezitten. Dan ontwikkel je gewoon goed
  • antisociaal gedrag is het resultaat van een combinatie van sociale omgeving, psychologie en biologie
28
Q

psychologische ontwikkeling

A

De psychologische impact van lichamelijke veranderingen in de adolescentiefase is afhankelijk van de context waarin jongeren zich bevinden.

29
Q

soorten gedragsvormen

A
  • Criminologen: criminaliteit, veroordelingen, deviant gedrag
  • Psychologen: ook niet- gecriminaliseerde gedragingen
  • agressie
  • antisociaal gedrag
  • basisschool leeftijd: internaliserend (naar binnnen gericht zoals angsten)/externiliserend (naar buiten gericht; waar anderen last van hebben; agressie, antisociaal gedrag, schoppen)
30
Q

waarom zijn gedragsvormen interessant

A

Niet-gecriminaliseerde gedragingen zijn interessant, omdat ze voorlopers kunnen zijn van crimineel gedrag. Antisociaal gedrag kan leiden tot delinquent gedrag, een deel is ook crimineel

31
Q

Psychologische verklaringsmodellen voor gedrag bij jongeren

A

▪ Biologische factoren (omgeving stimuleert)
▪ Persoonlijkheidspsychologie (invloed van andere personen op gevoelens, gedachten etc.)
▪ Leerpsychologie (richt op permanente gedragsveranderingen o.b.v. eerdere ervaringen)
▪ Ontwikkelingspsychologie (wijze waarop emoties, motieven, denkpatronen etc. ontstaan in
een mensenleven. Vooral gericht op invloeden in de jeugd)

32
Q

wanneer is iets pas een stoornis of een psychisch probleem?

A

als diegene en de omgeving eronder lijden; het gedrag het functioneren in verschillende omstandigheden ernstig belemmerd

33
Q

wat is bij de disbalans theorie sociaal emotionele systeem

A

Het emotiegebied in de hersenen piekt in de adolescentie, terwijl het controlegebied langzaam ontwikkelt.

34
Q

wat is bij de disbalans theorie cognitief controlesysteem

A

prefrontale gebieden ontwikkelen lineair; is nog onvoldoende ontwikkeld om op de rem te gaan staan

35
Q

voorbeelden van proximale factoren

A

interactie tussen ouder en kind en kwaliteit van die relatie)
o Steunenkwaliteitvanrelaties
▪ Warmte
▪ Responsiviteit ▪ Hechting
▪ Conflicten

o Controle (minder controle is beter voor zelfvertrouwen) ▪ Permissiviteit, laksheid,
▪ Striktheid, restrictiviteit
▪ Inductieve controle (wijzen op effect op anderen) ▪ Autoritaire controle
▪ Gedragscontrole
▪ Psychologische controle
▪ Toezicht houden
▪ Consistentie

36
Q

voorbeelden van distale gezinsfactoren

A

▪ Distale factoren (kenmerken van ouders)
oPsychopathologie (als er DSM (meetlat voor psychische diagnoses) te grondslag ligt)
o Persoonlijkheid
o Competenties/zelfvertrouwen (curlinggeneratie: ouders lossen alle problemen op) o Cognities/attributies

37
Q

voorbeelden van contextuele factoren

A

(kwaliteit van relaties binnen het gezin)
o Gezinshiërarchie (ouders willen gelijk staan als kind, soms gaat het kind ‘boven’
ouders staan. Is ingewikkeld voor verdere leven, als ze in werk bijv. een baas krijgen)
o Huwelijksrelatie
o Siblingsrelatie

38
Q

voorbeelden globale factoren

A

(buiten de cirkel: bijv. beslissingen van politiek) o Sociaaleconomischestatus
o Inkomen/armoede
o Gezinsstructuur

39
Q

wat is de gevaarlijke kant van gezin, kind, transactionele processen

A

Factoren kunnen zo vertrouwd voelen, dat mensen situaties opzoeken die voor hen herkenbaar zijn. Ook als deze situaties destructief (bijv. crimineel) zijn. Hierom kunnen interventies moeilijk zijn.

Voorbeeld: Holleeder was spanning en stress gewend in zijn opvoeding (agressie en geweld), hij belandde in een wereld dat beroep deed op zijn overlevingsmechanismen en zelfbehoud, net als thuis.

40
Q

wat is nog niet uit ontwikkeld in de puberteit

A

de prefrontale kortex (in je voorhoofd)
- is belangrijk voor het overzien van de gevolgen op de langere termijn en het remmen van je eerste impulsen

41
Q

wat is op het hoogtepunt in de hersenen tijdens de puberteit

A

emotionele hersengebieden en gebieden die je gevoelig maken voor beloning op korte termijn