Jeugdcriminologie 1 Flashcards

1
Q

Waar kan je trends zien over jeugdcriminaliteit

A

Monitor Jeugdcriminaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke beelden bestaan er over jongeren in onze maatschappij

A

overlastgevend en crimineel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de verklaringen voor slecht beeld over jongeren in de media

A
  • Medianegatiefbeeld is interessanter dan positief beeld dus jongeren zullen sneller negatief in de media komen (high impact crimes met spannende kopjes)
  • Jongeren die het goed doen blijven vaak buiten beeld
  • Media is opzoek naar calamiteiten, incidenten en gebeurtenissen; media heeft een eigen belang bij het brengen van negatief nieuws
  • Negatieve beelden van overlast gevende jeugd in de media werken door in de politiek en heeft invloed op beleid
  • Je kan je beter afvragen waar komen de beelden in de media vandaan?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

drie inzichten over jeugdcriminaliteit

A
  • Jeugdcriminaliteit afgelopen 10 jaar sterke daling
  • Daalt al jaren
  • Negatieve beeld klopt niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mogelijke verklaringen dat jeugdcriminaliteit daalt

A
  • Registratie-effecten: verandering in de prioriteiten in de opsporing van jeugdcriminaliteit en veranderingen in werkprocessen bij de politie.
  • The crime debut hypothese: toename beveiliging in samenleving→minder gelegenheid tot plegen van delicten (vooral voor minder ervaren potentiële daders).
  • De social media hypothese: daling is een resultaat van digitalisering in de samenleving (en het sociale media gebruik).
  • De veranderende sociaal culturele houding hypothese: veranderende houding van jongeren en ouders t.a.v. risicogedrag, zoals alcoholgebruik, voortijdig schoolverlaten of delinquentie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kenmerken van jeugdcriminaliteit

A
  • Jeugdcriminaliteit gaat vaak niet over strafbare feiten maar over overlast (grenzen verkennen); dit doen jongeren en zo leren ze
  • Dit is niet per definitie strafbaar gedrag; belangrijk onderscheid
  • Vanaf 12 jaar
  • Grenzen verkennen of strafbare feiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vier soorten delicten

A
  • Geweldsdelicten
  • Vernieling
  • Vermogensdelicten
  • Overige delicten (door rood rijden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het onderscheid tussen de soorten delicten

A
  • Overtredingen (licht); zwartrijden en vuurwerk afsteken
  • Misdrijven (zwaar); diefstal, inbraak, mishandeling, verkrachting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar wordt cijfermateriaal verzameld

A
  • CBS (gebaseerd op politiecijfers); zeggen weinig over ontwikkeling criminaliteit (onopgeloste zaken en meldingsbereidheid van slachtoffers en getuigen)
  • Zelfrapportage (van daders); betrouwbaar beeld
  • Slachtofferenquête; geven een goede indruk van slachtoffers van misdrijven
  • Monitor jeugdcriminaliteit (ontwikkeling jeugdcriminaliteit Nederland)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is prestatie paradox

A

hoe beter de politie haar werk doet, des te meer criminaliteit er lijkt te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Trends in jeugdcriminaliteit (Monitor, 2020)

A
  • In periode 2015-2020 is jeugdcriminaliteit lager dan in de periode daarvoor
  • De daling stagneert in 2018/2019
  • Daalt verder in 2020
  • Vanaf 2009 daalt het
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Differentiële associatietheorie (Sutherland)

A
  • we leren criminele gedragingen op dezelfde manier als we andere dingen leren
  • ‘waarmee je omgaat wordt je besmet’
  • crimineel gedrag is geleerd in omgeving waarin je je bevindt en komt tot uiting in interactie
  • leerproces d.m.v. observeren, imiteren en internaliseren (eigen maken van gedrag)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Anomie/straintheorie (Merton)

A
  • deviantie vindt plaats als er een disbalans is tussen sociale structuur (sociale middelen) en cultuur (na te streven waarden) als hier een botsing tussen is
  • de maatschappij stelt verwachtingen waar mensen aan willen voldoen. Als men een gekozen doel niet kan bereiken ontstaat er ‘strain’, individuen reageren verschillend op deze innerlijke spanning
  • anomie = vervaging van normen & waarden
  • materiële behoefte en rijkdom is een belangrijke oorzaak, niet iedereen kan deze doelen bereiken
  • afwezigheid van de door de maatschappij vastgestelde doelen en de beperkte middelen die individuen ter beschikking staan om deze doelen te bereiken is de oorzaak -> mogelijke reacties: conformiteit (wat de meeste doen, met legale middelen proberen de culturele doelen te bereiken), vernieuwing/innovatie (met illegale middelen proberen doelen te bereiken), ritualisme (houdt zich aan de regels (legaal) maar houden zich niet aan de maatschappelijke doelen (afwijkend gedrag maar niet crimineel), terugtrekking/retreatisme (niet meer mee doen: zwervers, daklozen, alcoholisten), rebellie (vervanging door andere dingen (spritiualiteit): skaters, krakers)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is age crime curve

A

snelle toename van delinquent gedrag onder jngeren, maar een snelle daling daarvan rond de 18 jaar of iets later

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is Lombroso

A

de geboren misdadiger doormiddel van uiterlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Collective efficacy-theorie

A

Door verhuizingen, instabiele familieverhoudingen en eenoudergezinnen ontstond gebrek aan wederzijds vertrouwen en solidariteit in een buurt (sociale cohesie) dus jongeren hadden veel anonimiteit en weinig controle, zij konden dus hun gang gaan

17
Q

Broken window theory

A

Verloedering en overlast tast de buurt aan wat uiteindelijk leidt tot criminaliteit

18
Q

Differential reinforcement

A

Uitwerking op de differentiële associatietheorie: Sociaal gedrag wordt voor een belangrijk deel bepaald door de reacties van anderen op het gedrag

19
Q

Labeling

A
  • Als een jongere wordt gearresteerd, word hij meteen geclassificeerd als diep/geweldpleger en verandert zijn hele plaats in de maatschappij ineens
  • Mensenlijk gedrag kan niet los worden gezien van het gedrag van anderen. Crimineel is alleen crimineel omdat sociaal is besloten dat het zo is
20
Q

Gelegenheidstheorie (Routine activity theory)

A

Een delict wordt gepleegd als:
- gemotiveerde dader
- makkelijk/attractief doelwit/slachtoffer
- afwezigheid van adequaat toezicht

21
Q

Rationele keuze theorie

A

Afweging door de dader van de voor- en nadelen, van de kosten en baten van het plegen van strafbare feiten -> geeft inzicht wat van belang is (hoeft niet altijd geld te zijn maar kan ook status, imago en ongemak)
- minder relevant bij jeugdcriminaliteit, omdat dit vaak spontaan is

22
Q

Bindingstheorie/ sociale controletheorie Hirschi

A

we zouden allemaal crimineel gedrag vertonen als we ermee weg zouden komen -> de mogelijkheden voor deviant gedrag ontstaat als de bindingen van een individu met de samenleving zwak of verbroken zijn, wat mensen ervan weerhoudt zijn bindingen -> gehechtheid (gehecht bent aan iemand en rekening houdt met andere), verplichtingen (verplicht zijn om bijvoorbeeld te werken anders raak je je baan kwijt en heb je geen geld), betrokkenheid (tijd en energie investeren in de samenleving (werk en familie) dan doe je het minder snel omdat je druk bent), gebondenheid (ben je betrokken bij activiteiten waar je belang bij hebt en ben je goed geïntegreerd en actief bent doe je het minder snel), normen en waarden/overtuiging (van de wet bijv.)
- gebrek aan sociale bindingen

23
Q

General Theory of Crime - Zelfcontrole (Gottredson en Hirschi)

A

het vermogen om jezelf te beheersen (gedrag, emoties, verlangens) met het oog op een grote toekomstige beloning -> denkend aan de grotere beloning en de korte termijn bevrediging laten voor wat het is -> geringe zelfcontrole = impulsiever/ongeremd gaat samen met crimineel gedrag
- Zelfcontrole: impulsiviteit, kortetermijndenken.
- Jonge criminelen hebben vaak geen zelfcontrole, dit leer je als kind tijdens je opvoeding.
- Zelfcontrole niet voor je 8e geleerd?→rest van je leven problemen
- Low self control is de belangrijkste oorzaak van crimineel gedrag op individueel niveau.
- Criminelen zijn impulsiever, denken niet na over de toekomst.
- Gebrekkige zelfcontrole werkt door op veel gebieden (school, behouden van werk, relaties, opvoeden van je kinderen, middelengebruik, gezonde leefstijl, verkeersgedrag).