jeugdcriminologie Flashcards

1
Q

waar richt de hulpverlening zich op?

A

De groep midden in is de hulpverlening scherp op; wankelgroep (scheiding tussen de twee uiterste; goede leven en iemand bij waar alles tegen zit in het leven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn risicofactoren

A

factoren die ervoor zorgen dat iemand crimineel verdrag vertoont, een kans dat het mis gaat, hogere kans dan bij anderen, vatbaar voor crimineel gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

benoem de risicofactoren

A
  • Slechte omgeving
  • Slechte buurt (broken window)
  • Lage zelfcontrole
  • Drang naar status
  • Lage intelligentie
  • Individueel niveau; stoornissen of defecten
  • Hoge spanningsbehoefte
  • Invloed van vrienden; criminele leefstijl van vrienden
  • Buurt waarin je opgroeit (sociaal economische status; Merton strain theory)
  • Als je moeder verslaafd is wordt je verslaafd geboren
  • Warmte krijgen, affectie, voorbeeld van je ouders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn beschermende factoren

A

factoren waardoor mensen op het rechte pad blijven, wat weerhoud mensen om het te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

benoem de beschermende factoren

A
  • Commitment met maatschappij
  • Werk, school
  • Vrienden/relatie
  • Goede band met familie
  • Toekomstperspectief
  • Weerbaar/goede zelfcontrole
  • Hoge intelligentie
  • Vrienden die hard sporten en studeren
  • Als je een doel hebt in het leven
  • Een goede omgeving, ouders, vrienden, relatie
  • Goede leefstijl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is het Tweepadenmodel van Moffitt?

A
  • Kijkt specifiek naar jeugd
  • Langdurig (2000 jongeren) onderzoek jarenlang gevolgd en op basis van die data zag ze twee groepen: jonge beginners die het blijven doen en jongeren die pieken in hun puberteit en ermee stoppen later (door wonen, werken, wifey -> willen verbinden hieraan)
  • Wat je vooral ziet dat ze bijna altijd in vroege kindertijd al probleemgedrag zien
  • Mensen kunnen wel altijd veranderen
  • Hierdoor kan je beter casuïstiek begrijpen, het betekent niet dat het altijd zo is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de age crime curve

A
  • Sterke piek 17, 18 jaar
  • Ook sterke daling later op de leeftijd
  • Heftige geweldincidenten en onlinecriminaliteit piekt
  • Maar in totaal daalt jeugdcriminaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De factoren die invloed hebben zijn:

A

Het begint bij het individu
- Familie is heel groot en belangrijk, vooral in de jonge jaren. Dit heeft een grote invloed op de ontwikkeling
- School
- Vriendjes, daarna vrienden groepen; familie wordt steeds wat minder belangrijk, je gaat meer tijd doorbrengen met je vrienden
- Buurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is omgevingscriminologie

A
  • Micro
  • Meso
  • Macro
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zegt de afbeelding over omgevingscriminologie

A
  • Leeftijd is belangrijk bij deze afbeelding
  • De invloed bepaald wat factoren op je hebben
  • Op jonge leeftijd heb je nog je moeder boven je
  • Hoe ouder je word je krijgt vrienden, een relatie deze kunnen grote invloeden hebben
  • Leeftijd maakt uit wat de invloeden zijn van de bovenstaande factoren, leeftijd maakt uit hoe de lijnen lopen
  • Als je oud genoeg bent kan je bijvoorbeeld ook uit de factor buurt weggaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is optelsom van risicofactoren en ernstig delinquent gedrag?

A

Hoe meer risicofactoren samen komen in één persoon hoe meer het misgaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de gezin, kind, transactionele processen

A
  1. Distale factoren
  2. Contextuele factoren
  3. Globale factoren
  4. Promaximale factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Promaximale factoren

A

Wat het dichtste bij het kind staat
- Ouderlijke steun, kwaliteit van hechting
- Controle, disciplinering en straf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Distale gezinsfactoren

A

(individuele factoren); bij ouders die doorwerken bij kinderen
- Psychopathologie (narcist, borderline)
- Persoonlijkheid (rustig, geduldig, lief of juist ongeduldig)
- Competentie/zelfvertrouwen (hoe jij je voelt geef je door)
- Cognities/attributies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Contextuele factoren

A
  • Gezin hiërarchie
  • Huwelijksrelatie
  • Siblings-relatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Globale factoren

A
  • Sociaaleconomische status (SES)
  • Inkomen/armoede
  • Gezinsstructuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Als je kijkt naar een persoon binnen de jeugdcriminologie kijk je naar

A
  • Biologische factoren (hersen ontwikkeling, storingen, stress systeem)
  • Psychologische factoren (hoe mensen hun denken werken)
  • Sociale factoren (de wijk, ouders)
    Je kan dit nooit helemaal scheiden, dit hangt allemaal samen (je krijgt genen van je ouders mee en hoe je wordt opgevoed doe je vaak na, je denkt dat je dingen zo op lost
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is adolescentie en puberteit

A

puberteit is van kind naar volwassen (lichamelijke ontwikkeling) adolescentie is de rol in de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is emotionele ontwikkeling

A

je kijkt hier naar adolescentie (je maakt je los van je ouders en zoekt naar de plek in de samenleving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat doet beloning met jongeren

A

je bent hier gevoeliger voor
- Groepsdruk/gevoeligheid (voor leeftijdsgenoten, je bent geneigd eerder dingen te doen om ergens bij te horen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is self conscious emotions

A

heel erg zelfbewust, hoe je eruitziet
- Schaamte
- Schuld (omdat je zelf iets niet oké vindt, niet meer omdat je je ouders teleurstelt)
- Empathie (mee leven met anderen)
- Affectieve empathie volop (meevoelt met anderen, je ziet iemand huilen en word ook verdrietig, intens meeleven)
- Cognitieve empathie nog in ontwikkeling (meedenken, hoe staat de ander in een situatie)

22
Q

wat is cognitieve ontwikkeling

A

waarom doe ik dit, waarom denk ik dit
- Onderschatting risico’s & spanning zoeken
- Onontwikkelde inhibitie (het is moeilijk om verleidingen te weerstaan)
- Onontwikkeld lange termijn denken

23
Q

Emotionele vs cognitieve ontwikkeling

A

Adolescentie zijn heel gevoelig voor groepsdruk en gaan veel verder grenzen over, eigenlijk is dit emotionele deel van de hersenen al ver ontwikkeld maar omdat er een groep bij is gaan ze toch ver

24
Q

Voorbeelden typisch adolescenten/pubergedrag vanuit emotionele

A

Emotionele
- gaat over het voelen, dingen willen, erbij willen horen, minder remming

25
Q

Voorbeelden typisch adolescenten/pubergedrag vanuit cognitieve ontwikkeling

A

Cognitieve
- het denken erover, de rem op dingen willen, dit is best een slecht idee, controle gebied

26
Q

wat is antisociaal gedrag

A

Als je er ongeveer 8 laat zien over een langere periode, valt dat onder een gedragstoornis

27
Q

voorbeelden anti sociaal gedrag

A
  • Pest, bedreigt of intimideert vaak anderen
  • Neemt vaan het initiatief tot vechtpartijen
  • Heeft een wapen gebruikt dat anderen ernstig letsel kan toebrengen
  • Heeft mensen mishandeld
  • Heeft dieren mishandeld
  • Heeft in direct contact iets van iemand gestolen
  • Heeft iemand tot seks gedwongen
  • Brandstichting
  • Vernieling eigendommen van anderen
  • Ingebroken in huis, gebouw of auto
  • Liegt veel
28
Q

wat is een gedrag (stoornis)

A
  • zijn vaak normale gedragingen en ineens niet meer, de grens is heel dun (het is een stoornis als iemand er zelf aan leidt en het een langere periode is, vanaf de kindertijd aanwezig zijn)
  • er zit een erfelijk deel in maar vaak komt het ook uit omgeving; mindere omgeving om te bieden wat een kind nodig heeft en ouders die niet weten hoe ze moeten opvoeden zoals slaan
29
Q

welke gedragingen zie je bij een gedrag stoornis

A
  • mishandeling van dieren (niet normaal adolescent gedrag)
  • slaan van zusjes en kinderen op school
  • bedreiging om iemand dood te maken (niet normaal adolescent)
  • schelden, agressief gedrag
  • komt altijd in slechte situaties terecht
  • drugsgebruik (adolescent gedrag)
  • kan extreem zijn impulsen niet controleren (niet normaal adolescent gedrag)
  • stelen
  • ruzie met ouders en docenten (normaal adolescent gedrag)
30
Q

wanneer is iets pas een stoornis

A
  • als diegene zelf en diens omgeving eronder lijdt
  • bij een stoornis is er langere periode afwijkend gedrag zichtbaar en meerdere symptomen van antisociaal gedrag en waar diegene zelf last van heeft
31
Q

wanneer kan je een gedragsstoornis hebben?

A

alleen in de kindertijd, niet als je volwassen bent; dan heb je een persoonlijkheidsstoornis

32
Q

welke gedragsstoornissen zijn er

A
  • Oppositionele gedragsstoornis (ODD) (extreme afzetting tegen gezagshebbers)
  • Gedragsstoornis (CD) (wordt vaak wat ouder vastgesteld en is vaak heftiger, antisociale gedragingen* en dan heel veel van deze aspecten)
  • Indirect -> Attention defict hyperactivity disorder (ADHD) (impulsiviteit, is vaak gelinkt met crimineel gedrag); ADHD gaat vaak in paar met een van de bovenstaande gedragingen
33
Q

Wat is een persoonlijkheidsstoornis

A

zoals ASPD (antisociale persoonlijkheid stoornis, borderline; veel aan jezelf denken, weinig rekening houden met anderen)
- kan alleen vastgesteld worden als je heel lang naar gedrag vertoont
- vak apart
- zijn ernstiger
- komen veel minder voor
- na CD in jeugd
- niet voor 18e levensjaar vaststellen!
- kan je niet hebben als je een kind bent

34
Q

wat is social information processing

A

er komt iets binnen in je hoofd en als laatste reageer je hierop
- Antisociaal gedrag
- Gaan paar denkstappen aan vooraf
- Een bepaalde situatie wordt opgeslagen in je geheugen, hier komt interpretatie bij kijken
- Onbewust komt er een emotie bij, wat voorn intentie heeft diegene
- Dat roept een emotie bij jezelf op
- In hoeverre kan je hiermee omgaan
- Hieruit vormt een respond en hieruit reageer je
- Voorbeeld: je ouders sloegen jou; je data base is gevuld met eerdere ervaringen die je hebt gehad in je verleden
- Voorbeeld: iemand stoot je random aan, de ene denkt oh kan gebeuren het is hier druk, maar het idee van kinderen met gedragstoornissen kunnen minder goed relevante informatie verwerken; reageert sneller agressief gedrag; het binnen komen van informatie is al anders; vijandig wordt veel sneller geïnterpreteerd en dat iemand iets expres doet om jou iets aan te doen; in hun woede kunnen ze vaak agressief worden
- Iedereen gaat een denkproces door op dat moment, door herinneringen die je hebt, bij elke stap van het denkproces kan het mis gaan

35
Q

wat is antisociaal gedrag en de adolescentie – disbalans theorie

A
  • Sociaal-emotionele systeem (piek in emotionele activiteit bij adolescentie)
  • Cognitief controlesysteem (prefrontale gebieden ontwikkelen lineair); is nog onvoldoende ontwikkeld om op de rem te gaan staan
  • Deze ontwikkelen niet tegelijkertijd
  • Bekijk video!
36
Q

welke drie factoren spelen altijd samen als je naar een dader kijkt

A
  • Bio
  • Psycho
  • Social
37
Q

wat zijn de risicofactoren voor antisociaal gedrag

A

Deze factoren spelen altijd samen, nooit apart. Er is niet alleen een factor die lijdt tot crimineel gedrag, het gaat gepaard met andere factoren
- Bio (fysieke gezondheid, IQ, genen, puberteit, stress hormonen, hersen ontwikkeling)
- Psycho (psychiatrische stoornissen, gehechtheid (als je niet goed hecht met je familie, adoptie, als je geen ouders hebt om te kunnen spiegelen en als voorbeeld zien kan dit heel erg gedrag vertonen), temperament (introvert, extravert, opvliegend)
- Social (woonomgeving, familie, foute vrienden, school, mishandeling, traumatische gebeurtenis)
- Deze risico factoren bepalen samen je risico om antisociaal gedrag te ontwikkelen, hoe meer risicofactoren in de verschillende categorieën hoe groter het risico om antisociaal of delinquent gedrag te ontwikkelen

38
Q

Welke factoren hebben mogelijk invloed op andere factoren die je ziet

A
  • Gehechtheid en familie
  • Stoornissen en hersenontwikkeling
  • Intelligentie (IQ) en school
  • Stresshormonen en sociale factoren
  • Temperament en school
  • Stoornissen en familie (erfelijk)
  • Familie en school
  • School en woonomgeving
  • Vrienden en school
  • Vrienden en woonomgeving
  • Puberteit en vrienden
  • Stresshormonen en vrienden
  • Fysieke gezondheid en met heel veel factoren
39
Q

Preventief Interventie Team

A
  • Top600
  • Broertjes en zusje ervan worden preventief geïntervenieerd
  • Groot succes
40
Q

wat zegt het puberbrein

A
  • De voorkant van de hersenen die belangrijk is voor het overzien van de gevolgen van wat je doet op de langere termijn en het remmen van je eerste impulsen nog niet uit ontwikkeld
  • Je emotionele gebieden en de gebieden die je gevoelig maken voor beloningen op korte termijn op hun hoogte punt zijn hierdoor hebben jongeren minder remmingen en zijn ze eerder geneigd om risicogedrag te vertonen, vooral in gezelschap van vrienden
41
Q

wanneer heb je een hogere kans om anti sociaal gedrag te vertonen

A
  • Jongeren die neigen naar meer risicogedrag en minder gevoelig zijn voor stress lopen een hoger risico om antisociaal gedrag vertonen, omdat ze nog meer geneigd zijn dan andere pubers om risicogedrag te vertonen en minder gevoelig zijn voor straf. Ook zijn deze jongeren sneller geneigd om met zulke mensen om te gaan die elkaar ook weer allemaal beïnvloeden waardoor het antisociale gedrag weer versterkt wordt.
  • Het risico om antisociaal gedrag te vertonen is een continue mix van de factoren: sociaal, psychologie en biologie
  • Sommige factoren kunnen juist beschermend zijn, misschien heb je alles in je omgeving tegen en kan je heel goed tegen stress of heb je je genen meezitten. Dan ontwikkel je gewoon goed
  • Antisociaal gedrag is het resultaat van een combinatie van sociale omgeving, psychologie en biologie
42
Q

Relaties en criminaliteit

A

Inbedding in sociale omgeving als verklaring voor criminaliteit
- Netwerken (met wie ben je verbonden, de jeugd staat met heel veel mensen in relatie; deze hebben allemaal invloed op je)
- Je moet bewust zijn in welk netwerk bevindt diegene zich

43
Q

De invloed van netwerken in bekende theorieën

A
  • Controletheorie (gaat over verbindingen)
  • Straintheorie
  • Differentiële associatie
  • Routine activity
  • Bedenken; waarom ben ik niet crimineel? Kijk naar je netwerk en omgeving, je hebt een doel, toekomstperspectief, beschermende factoren, motiverende mensen om je heen
44
Q

Wat is Peers

A
  • Invloed van vrienden is groot bij jongeren
  • Ze zijn liever met vrienden dan met familie
45
Q

Hoe ontstaan relaties

A
  • Waar je elkaar ontmoet
  • Als je overeenkomsten hebt met elkaar (similariteit)
  • Gelegenheid
  • Similariteit
  • Status (mensen willen optrekken met mensen met een hogere status, mensen met een hoge status willen niet met mensen omgaan met een lagere status)
46
Q

Jeugdgroepen en criminaliteit

A
  • Groep als socialisatiebron
  • Jeugdgroepen en criminaliteit
  • Beïnvloeding van elkaar is belangrijk om rekening mee te houden
  • Groepsdynamische processen; wie heeft welke rol binnen een groep, tegenwoordig veel meer fluïde; elke keer anders, iedereen gaat voor zijn eigen gewin en daardoor ook veel harder (ieder voor zich is je eigen shit regelen, bescherming van de groep valt hierdoor weg)
  • Aard van het delict; bepaalde delicten worden door groepen gepleegd, bij jeugdcriminaliteit is het aandeel van de groep erg groot
47
Q

Criminele netwerken

A
  • Selectie (je kiest je vrienden, er ontstaat minder vanuit de natuurlijk socialisatie en je maakt er bewust keuzes in, zijn vaak al zwaardere jongens)
  • Socialisatie (elkaar tegenkomen en dezelfde interesses hebben; al crimineel zijn, elkaar beïnvloeden, je groeit met elkaar op via de wijk of school)
48
Q

Jeugdgroepen en geweld

A
  • Territoriaal geweld
    Geweldsprofiel 1: Intimideren, bedreigen of geweld tegen bewoners, ondernemers
    Geweldsprofiel 2: Verzet tegen of belemmering van politie en andere toezichthouders bij aanhouding
    Geweldsprofiel 3: Gerichte intimidatie en/of bedreiging van politiemensen en andere gezagsdragers
  • Crimineel geweld
    Geweldsprofiel 4: Instrumenteel geweld zoals straatroof, overvallen, afpersing
    Geweldsprofiel 5: Functioneel geweld in drugsscene, mensenhandel, prostitutie
49
Q

Vernieuwde aanpak jeugdgroepen 7 stappenmodel (binnen gemeente)

A
  • Werd ingevuld door de wijkagent en er werd gekeken naar: sociale achtergrond, lichte criminaliteit en zware criminaliteit; straatbende of jeugdbende
    Zeven stappenmodel aanpak problematische jeugdgroepen en groepsgedrag
    1. Signalen over groepsgedrag delen (gemeente werkt met verschillende ketenpartners)
    2. Informatie verzamelen en verbinden (gerapporteerde informatie van de ketenpartners aan de gemeente delen)
    3. Maken integraal beeld en concept plan van aanpak
    4. Adviseren en prioriteren (het besluit volgt en het aanpakken van de jeugdgroep)
    5. Maken plan van aanpak
    6. Uitvoeren en monitoren plan van aanpak
    7. Afronden en evalueren
50
Q

4 sleutels voor een succesvolle aanpak jeugdgroepen

A
  • Lokaal leiderschap = de burgemeester en ketenpartners zijn continu bezig met het aanpakken van problematische jeugdgroepen; het is een continu proces
  • Informatie en analyse =
  • Aanpakken en uitvoeren =
  • Monitoren en evalueren =
51
Q

Hoe komen jongeren in beeld bij onze maatschappij

A

overlastgevend en crimineel