JAL HC 9 Flashcards

1
Q

Recht

A

= argumenteren MAAR in bijzondere context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Normatieve waardering rechtsregels

A

Zeggen hoe iets behoort te zijn, maar niet hoe het in werkelijkheid is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Niet-feitelijke premissen recht

A

Bronnen van het recht (wet, rechtspraak…) zeggen niets over feitelijke toestand van de buitenwereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Recht = systeem

A

Als alle regels met elkaar samenhangen kan je uit de samen hang van die regels zelfstandig argumenten putten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Argument IR

A

Middel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Eis IR

A

Voorwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Dagvaarding (5)

A
  • Naam, voornaam, woonplaats eiser
  • Naam, voornaam, woonplaats gedaagde
  • Voorwerp en korte samenvatting middelen
  • Rechter voor wie vordering wordt gebracht
  • Plaats, dag, uur terechtzitting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tegenargument IR

A

Verweermiddel / exceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Inhoudelijke / materiële excepties

A

Gaan over de grond van de zaak, over de inhoud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Procesrechtelijke excepties

A

Gaan over de manier waarop voor gerecht gebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Context van het discours (bijzonder discursieve context)

A

Manier van het verwoorden van uw betoog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Middel =/= rechtsmiddel =/= bewijsmiddel

A
Middel = tegenargument
Rechtsmiddel = actie tegen uitspraak
Bewijsmiddel = stukken, informatie...om te tonen dat bewering klopt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bijzondere situationele context

A

Proces = strak geregisseerd, regels zijn heel specifiek

wie voert wanneer het woord etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Confirmation bias bij rechters

A

Krijgen vooraf dossier te zien en vellen ongewild vaak al een oordeel. Argumenten die wijzen in tegenovergestelde richting gaan ze maar voor een stukje meenemen en kritischer bekijken. Ze kijken vooral naar wat strookt met hun oordeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geschil

A

Onbevredigend meningsverschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geding

A

Voorlegging geschil aan rechter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Strafrecht (kenmerken)

A

algemeen vs. particulier belang
verticaal karakter, OM heeft touwtjes in handen
bewijslast openbare aanklager
inquisitoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Burgerlijk recht

A
particulier vs. particulier belang
horizontaal karakter
accusatoir 
partijen op gelijke voet
bewijzen door partijen
bewijslastverdeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Eis IR

A

Via gerechtelijk weg bv. vragen dat iemand anders iets doet of nalaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Eiser

A

Persoon die als eerste iets eist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Eiser bij verzet

A

Eiser op verzet (opposant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Eiser in hoger beroep

A

Appelant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Eiser in cassatie

A

Eiser in cassatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Verweerder

A

Persson die zich tegen die eis verweert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Verweerder bij verzet

A

Verweerder op verzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Verweerder in hoger beroep

A

Geïntimeerde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Verweerder in cassatie

A

Verweerder in cassatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Initiële eiser bij verweerder die ook eist

A

Eiser op hoofdeis + verweerder op tegeneis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Initiële verweerder wanneer deze ook eist

A

Verweerder op hoofdeis + eiser op tegeneis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Eiser in strafzaken

A

Openbaar ministerie met PdK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Verweerder in strafzaken heeft verschillende namen, waarom?

A

Zijn verschillende rechten aan gebonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Verweerder in strafzaken tijdens vooronderzoek

A

Verdachte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Verweerder in strafzaken zodra in verdenking gesteld

A

Inverdenkinggestelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Verweerder bij verschijning voor politie- of correctionele RB

A

Beklaagde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Verweerder bij verschijning voor HvA

A

Beschuldigde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Zodra verweerder in strafzaken effectief veroordeeld is

A

Veroordeelde

37
Q

Stelling eiser in burgerlijke zaken

A

Eis (of vordering)

38
Q

Stelling verweerder in burgerlijke zaken

A

Verweer

39
Q

Stelling OM in strafzaken

A

Strafvordering

40
Q

Kenmerken strafvordering OM

A

Alle feiten moeten samen bewezen zijn, zijn niet in ondergeschikte orde
=> ondersteunende argumentatie

41
Q

Stelling verweerder in strafzaken

A

Verdediging

42
Q

Dagvaarding

A

Akte van gerechtsdeurwaarder aan tegenpartij om tegenpartij op te roepen om voor rechter te verschijnen.

43
Q

Verzoekschrift

A

Geen gerechtsdeurwaarder, gewoon neerleggen op de griffie.

44
Q

Vrijwillige verschijning

A

Uiteenzetting stellingen in document, vraag aan rechter om oordeel

45
Q

Opstarten geding =

Kan via:

A

Aanhangig maken

Dagvaarding, verzoekschrift of vrijwillige verschijning

46
Q

Mondelinge argumentatie in burgerlijke zaken

A

Pleidooi

47
Q

Schriftelijke argumentatie in burgerlijke zaken

A

Conclusie

48
Q

Reactie op conclusie

A

Tegenconclusie

49
Q

Laatste conclusie

A

Syntheseconclusie

50
Q

Hoger beroep aantekenen kan via

A

Akte van hoger beroep

51
Q

cassatieberoep instellen kan via

A

voorziening in cassatie

52
Q

reactie op cassatievoorziening

A

memorie van antwoord

53
Q

Mondelinge + schriftelijke argumentaties OM

A

Conclusies

54
Q

Betoog onderzoeksrechter

A

Verslag

55
Q

Uitspraak raadkamer

A

Beschikking

56
Q

Strafrechtelijk proces bij burgerlijke partij

A

Eis + pleidooi

57
Q

Strafrechtelijk proces bij OM

A

Strafvordering + rekwisitoor

58
Q

Strafrechtelijk proces bij verdediging

A

Pleidooi

Verdediging = beklaagde + advocaat

59
Q

Schriftelijk betoog parket HvA

A

Akte van inbeschuldigingstelling

60
Q

Schriftelijk betoog verdediging HvA

A

Akte van verdediging

61
Q

Mondeling pleidooi van het OM tijdens strafrechtelijk proces

A

Rekwisitoor

62
Q

Motiveringsverplichting

A

Aangeven om welke redenen rechter beslissing neemt

63
Q

Doel motiveringsplicht (4)

A
  • Tonen op welke feitelijke en juridische elementen uitspraak is gebaseerd
  • Partijen mogelijkheid bieden te begrijpen waarom rechter die uitspraak doet
  • Controle HvC mogelijk maken
  • Antwoorden op middelen van syntheseconclusies
64
Q

Beperking antwoordplicht

A

Geen plicht om te antwoorden op onduidelijke, hypothetische of innerlijk tegenstrijdige argumenten

65
Q

Impliciet antwoord rechter

A

Op basis van een ander onderzoek geoordeeld en op geen enkele manier verwijst naar de waarde van een betwiste getuigenis
= redelijke invulling

66
Q

Ratio decidendi

A

Cruciale argumenten voor de rechter voor onderbouwing stelling

67
Q

Obiter dictum

A

Niet noodzakelijk, terloops. Zonder bewijs van deze argumenten zou oordeel nog steeds hetzelfde zijn.

68
Q

Motivering

A

Argumentatio = redenen voor beslissing

69
Q

Beschikkend gedeelte

A

Propositio, eigenlijke beslissing

70
Q

Juridische betogen

A

Proposities verder onderbouwen met argumenten en gegevens.

71
Q

Juridische relevantie van de feiten

A

Gelden de feiten wel als rechtsfeiten?

Vb. Slag in gezicht is niet juridisch relevant in de context van een bokswedstrijd voor de norm art. 1382 BW

72
Q

Bewijsvoering

A

Bewijsstukken verzamelen om correctheid redenering aan te tonen (correctheid redenering = inhoudelijke juistheid van premissen)

73
Q

Bewijsregeling

A

Wettelijke regeling van de bewijsvoering

wat mag je als bewijsstuk gebruiken en welke waarde heeft het?

74
Q

Bewijsmiddel (2)

A
  • Instrument om bewijs te leveren = drager van informatie
    Vb. Videoband
  • Inhoud van dat instrument = bewijzende informatie
    Vb. wat video toont
75
Q

Bewijswaarde

A

Drukt uit welke overtuigingswaarde bewijsmiddel heeft voor rechter

76
Q

Wettelijke bewijswaarde

A

Wet schrijft voor welke overtuigingswaarde een bepaald bewijsmiddel heeft
–> specifieke gevallen

77
Q

Tegenbewijs

A

=/= bewijs van tegendeel

Slechts neutralisatie, weerlegging.

78
Q

Tegenaanval

A

Bewijs van tegendeel, tegengestelde feiten zijn waar.

79
Q

Aanvoeringslast

A

Wie de stelling poneert, moet ondersteunende feiten aanvoeren

80
Q

Bewijslast

A

Bepaalt wie bewijs van bepaald feit moet leveren

81
Q

Rust de bewijslast op jou

A

Dan moet je bewijs leveren

82
Q

Rust de bewijslast op de tegenpartij

A

Dan kan je volstaan met tegenbewijs

83
Q

Kwijting

A

Handeling waarmee schuldeiser aangeeft dat geleverde prestatie oké is => hang je ook aan vast!

84
Q

Verbod op rechtsweigering

A

Rechter moet ook wanneer de dingen niet helemaal duidelijk zijn een beslissing nemen.

85
Q

Bewijsrisico

A

Op einde van proces bepalen wie risico onduidelijkheden draagt

86
Q

Regulariteit

A

Enkel rekening houden met bewijsmiddelen die voldoen aan de regels die het recht oplegt.
–> verschil tussen werkelijke feiten en in proces aanvaarde feiten

87
Q

Juridische relevantie

A

Kwestie van interpretatie en argumentatie (context)

88
Q
Normatieve oefening (juridische relevantie) 
\+ welke drogreden?
A

Je kan nooit uit de feiten opzicht afleiden dat ze relevant zijn voor het recht.
= beoordeling die je zelf moet geven
! Oppassen voor is/ought-drogreden