JAL HC 8 Flashcards

1
Q

Hoe weerleg ik tegenargumenten? (3)

A
  • Tegenargumenten aanvoeren = tegenaanval

- Pijnpunten aankaarten in argumentatie tegenstander = verdediging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verhouding argumentatieschema’s en drogredenen

A

Argumentatieschema’s: soort info = centraal
–> link argument en gebruikte soort informatie (deskundigheid, gelijkenis etc)
Drogredenen: argument zelf = centraal
–> niet langer de link

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 functies drogredenen

A

1) Bevestiging eigen stelling
2) Weerlegging andere stelling
3) Ontwijking andermans argument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3 soorten drogredenen

A

1) Inferentieschema = gebruikte redeneervorm
2) Informatiebron = waar komt argument vandaag
3) Betekenis = woord anders ingevuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Deductieve drogreden

A

OABC = O NEE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Drogreden van de compositie

A

Je concludeert onterecht dat iets waar is voor het geheel op basis van het geit dat het waar is voor een deel van het geheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Drogreden van de divisie

A

Wat waar is voor het geheel, moet waar zijn voor een deel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Foutieve disjunctie

A

Inclusieve en exclusieve verward (verkeerde of)
(minstens één is waar vs. slechts één is waar)
–> equivocatie van of

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vals dilemma

A

Contradictie, maar in werkelijkheid contrair

–> Doen alsof er twee opties zijn, terwijl er in realiteit meer zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vals compromis

A

Onterecht stellen dat de compromis tussen twee betwiste stellingen de waarheid is
–> De waarheid sluit geen compromissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Non sequitur (volgt niet)

A

Conclusie volgt niet uit premissen, dus niet deductief geldig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Inductieve drogreden

A

Vanuit concreet geval naar algemene regel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Abductieve drogreden

A

Vanuit concreet geval naar ander geval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Probleem inductie en abductie

A

Moeilijk om uit aantal observaties algemene regel te induceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Overhaaste veralgemening

A

Te snel vanuit het bijzondere denken dat we het allemaal wel weten.
= Inductieve drogreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Jumping to conclusions

A

Te snel naar een bepaalde verklaring springen
= Abductieve drogreden
Verklaring op basis van te weinig informatie en altijd zeer specifieke elementen van de werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Metalogische drogredenen

A

= restcategorie, horen niet thuis in voorgaande categorieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Dicto simpliciter

A

Doen alsof de algemene regel een absolute regels is = je doet onterecht alsof er geen uitzondering bestaan
Link met compositie: verwarring deel/geheel
Vb. Sporten is gezond, iedereen moet sporten!

19
Q

Cirkelredenering

A

Conclusie = premisse

Wat u probeert te bewijzen gaan onderbouwen met een argument dat veronderstelt dat uw conclusie klopt.

20
Q

Variant cirkelredenering: herhaling

A

= herformulering permisse

TEST: vervang het woordje want gewoon door een leesteken, als het kan => herhaling

21
Q

Variant cirkelredenering: circulariteit

A

= mening voordoen als argument

Uit p volgt q en q volgt uit p

22
Q

Impertinente argumenten

A

Aangedragen informatie onderbouwt de stelling niet, doet niet ter zake

23
Q

Triviale argumenten

A

Dragen zelfs geen nieuwe info aan

24
Q

Drogredenen die betrekking hebben op de informatiebron

A

Argument hecht meer belang aan oorsprong van informatie dan aan de informatie zelf.
Eerder ad populum dan ad verecundiam

25
Q

Ad numerum

A

op het aantal: meerderheid heeft gelijk

26
Q

Ad antiquitatem

A

oudheid: traditionele visie heeft gelijk

27
Q

Ad novitatem

A

nieuwheid: recente opvatting heeft gelijk

28
Q

Ad crumenam

A

rijkdom: welvarend spreker heeft gelijk

29
Q

Ad lazarem

A

armoede: arm spreker heeft gelijk

- -> geen geld, wordt onterecht als betrouwbaar gezien

30
Q

Ad misericordiam

A

medelijden: meelijwekkend heeft gelijk

= spelen op gevoel, niet op inhoud

31
Q

Ad lapidem

A

op de steen: te evident voor woorden

32
Q

Drogredenen die betrekking hebben op de betekenis

A

Argumenteren is een talige activiteit, het gebruik van worden kan misbruikt worden.

33
Q

Misbruik van etymologie

A

Betekenis woord onterecht gebruiken als argument.

Vb. Mondmasker =/= mond- en neusmasker

34
Q

Weerleggende drogredenen

A

Argumenten die een stelling van een ander proberen te weerleggen. Je voert geen inhoudelijke argumenten aan, je beperkt je tot andersoortige informatie.

35
Q

Argumentum ad lapidem in 2 contexten:

A
  • Bevestigende: Jij hoeft je eigen stelling niet te verdedigen want het is toch zo vanzelfsprekend!
  • Weerleggende: Jij hoeft dat argument niet te weerleggen want het is totaal van de pot gerukt!
36
Q

Vergiftigen van de bron (poisoning the well)

A

Ongunstige informatie verspreiden over onderwerp waardoor het negatief wordt belicht. Op voorhand zwart maken, zodat argument in slechte aarde valt.

37
Q

Link vergiftigen bron en ad hominem

A
VVDB = niet altijd aanval, soms framing
AH = gericht tot wederpartij, jij bent...
VVDB = gericht tot publiek, deze persoon is...
38
Q

Overhaast tegenvoorbeeld

A

Jij bestrijdt je gesprekspartners algemene regel met een concreet tegenvoorbeeld.
–> zou werken bij een ABSOLUTE regel
Je reageert dus eigenlijk op een stelling die niet wordt verdedigd (stromanargument)
–> jij doet de uitspraak van je gesprekspartner voor als absolute uitspraak, je reageert op een absolute regel terwijl die een algemene regel bedoelt

39
Q

Ontwijkende drogredenen

A

Neiging om zich in allerlei bochten te wringen wanneer argument tegenstrever mogelijks terecht is. Ongelijk niet willen toegeven.
= eerder verschuiving bewijslast

40
Q

Shifting grounds

A

I.p.v. originele stelling te blijven verdedigen, subtiel andere stelling innemen die je gaat verdedigen.
‘Eigenlijk bedoelde ik iets anders’

41
Q

Rode haring

A

= verschuiving van de aandacht MAAR blijft zelfde stelling verdedigen
–> introductie niet onderwerp dat vaak discussie snel verhit, zodat niemand nog weet waar het eerder over ging.

42
Q

Meervoudige vraag

A

Overrompeling met eisen waar proponent redelijkerwijze niet aan kan volgen. Je reageert niet enkel op stelling maar ook meteen bijkomende fundamentele vragen waar geen pasklaar antwoord op bestaat.

43
Q

Complexe vraag

A

Antwoord op vraag impliceert bevestiging andere stelling.
–> dwingt u ertoe antwoord te geven dat u misschien niet wil geven
= in strijd met de vrijheidsregel

44
Q

Relativisme

A

Als alles faalt, gelijkspel uit de brand proberen te slepen.
–> ieder zijn waarheid: jij gelijk in jouw situatie, ik in de mijne.
Vaak gepaard met overhaast tegenvoorbeeld
Vb. Roken en drie keer per week hoog tempo lopen