JAL HC 11 Flashcards

1
Q

argumentatieschema’s

A

tonen voedingsbodem van argument aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

juridische argumentatieschema’s

A

talrijke soorten feiten en omstandigheden als voedingsbodem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

juridisch argumenteren =

A

geïnstrumentaliseerd interpreteren
–> gebruik maken van interpretatie om stelling te onderbouwen
=> interpretatie, de manier waarop we bepaalde regels lezen, gebruiken als element in argumentatie als jurist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Interpreteren

A

op basis van binnenkomende informatie tot een bepaalde betekenis komen
–> van tekst van regel naar inhoudelijke betekenis
–> van formele rechtsregel naar inhoudelijke rechtsnorm
= de weg die je aflegt om vast te stellen wat de inhoudelijke rechtsnorm is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

A op basis van gezag

A

Verzamelterm voor o.a. traditie, natuur der dingen of deskundigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Traditie (of gewoonte)

A

gezag van het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Argument op basis van historische evolutie

A

Regel is formeel dezelfde, maar na aantal jaren totaal anders toegepast, dan rekening houden met gewijzigde toepassing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gelijkenis traditie en historische evolutie

A

Nadruk op effectieve gebruik in de praktijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschil traditie en historische evolutie

A

Enkel bij HE mogelijk om formele regel bij de tijd te houden
–> bij traditie kijkt men naar formele regel en naar praktijk zoals ze in het verleden was
–> bij HE gaat men een laag toevoegen, kijken naar wat ontertussen, tot op dag van vandaag nog altijd is gebruikt
=> evolutie na de formele regel (manier waarop geëvolueerd) ook in argument opnemen; wijze waarop men in de praktijk zijn gaan interpreteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

A op basis van de aard der dingen

A

verwijzen naar de aard van een bepaald feit, naar de intrinsieke samengesteldheid van een zaak en eigenschappen om daar normatieve gevolgen aan te koppelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Oppassen voor drogreden bij aard der dingen

A

Is/ought-drogreden, verwijs liever naar bevoordeeld nefaste gevolgen dan naar de aard der dingen
Vb. levend dier is niet vatbaar voor verdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Overtuigingskracht traditie

A

Rechtszekerheid, continuïteit en voorspelbaarheid

–> rekenen op het feit dat dingen die in verleden goedgekeurd werken, dat die ook een houvast zijn voor de toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Overtuigingskracht deskundigheid

A

Efficiëntie
–> tijd, energie en middelen zijn beperkt
=> iemand die er heel goed over heeft nagedacht en zinnige dingen over zegt = efficiënt, verwijzen naar iemand die er veel van weet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gebruikelijke betekenis

A

betekenis die de mens op de straat eraan zou hechten (manier waarop ruime groep taalgebruikers betekenis begrijpt) = betekenis naar spraakgebruik/grammaticale interpretatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ESSENTIE JURIDISCHE ARGUMENTATIESCHEMA’S

A

Wie argumenteert, maakt gebruik van een bepaalde interpretatie om de te verdedigen stelling te onderbouwen. Op die manier wordt ‘interpretatie’ ingezet als instrument, dus als een middel om een doel te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Juristen en betekenisregels

A

Juristen maken doorgaans gretig gebruik van de wijze waarop een tekst geformuleerd is om er argumenten aan te ontlenen. Vaak zullen ze aanvoeren dat de gebruikelijke betekenis van een bepaald woord of een bepaalde woordgroep de (enige) juiste betekenis is en dat daardoor de tekst om een bepaalde manier moet worden begrepen.

17
Q

Technische betekenis

A

Soms niet gebruikelijke betekenis gebruiken bij regels over vakgebieden en vakterminologie

18
Q

Nut betekenisregels

A

Woorden zijn eerste aanknopingspunt naar inhoud tekst

19
Q

Beperking betekenisregels

A

Zijn niet perfect, soms op zo’n manier gebruikt dat ze niet aansluiten bij dagelijks gebruik. Soms ook enorm vaak. Meerwaarde betekenisregel verminder naarmate de rechtsregel oud is en de taalkundige conventies van die tijd voorbijgestreefd zijn.

20
Q

Rechtsregels

A

Formuleerbaar als VU want altijd algemene regels, nooit absoluut.

21
Q

Juridische context

A

objectieve recht

22
Q

rechtssysteem

A

zeker mate van samenhang en hiërarchie

23
Q

systematisch argument

A

argument ontlenen aan verband tussen de te interpreteren rechtsregel en andere relevante elementen van het rechtssysteem

24
Q

veronderstelling over regelgever

A

redeneert logisch-rationeel

25
Q

contextuele harmonisatie

A

Betekenis rechtsregel niet zozeer afleiden uit algemene regel, maar uit de algemene systematiek die de rechtsregel omringt. Interpreteren in het licht van andere bepalingen in bv. diezelfde wet. Je houdt rekening met de context waarin die rechtsregel zich bevindt en je streeft ernaar een harmonieuze samenhang te bereiken met andere elementen in die wet.

26
Q

Formele samenhang

A

Indeling van wetten (in boeken, titels) als argument

Vb. kassierster, koop

27
Q

Inhoudelijke samenhang

A

Betekenis van term bepalen in licht van betekenis andere regels.
= samen lezen met andere beginsels

28
Q

Conceptuele consistentie

A

Binnen een rechtstak best steeds zelfde betekenis aan term geven
–> binnen andere rechtstakken andere invulling mogelijk

29
Q

Systematische consistentie

A

Gelijke gevallen gelijk behandelen
–> argumenten hebben tot doel de consistentie van het systeem te bewaren
=> argumenten op basis van gelijkenis en verschillen

30
Q

Wetsanalogie

A

Regeling van één enkele rechtsregel staat centraal. Vanwege een beargumenteerde gelijkenis pas je die regeling naar analogie toe op rechtsfeiten die door een interpretatie naar spraakgebruik niet rechtstreeks onder die regeling vallen

31
Q

Rechtsanalogie

A

Focussen op de regeling van meerdere rechtsregels. Omdat je kijkt naar een ‘geheel van’ rechtsregels, spreekt men ook wel van een geheelanalogie. Door middel van een inductieve redenering ga je uit een aantal rechtsregels een algemene gedachten inferere,/ Die algemene gedachte, die dienst doet als een algemeen rechtsbeginsel, kan je vervolgens toepassen op rechtsfeiten die volgens interpretatie naar spraakgebruik niet vallen onder één specifieke rechtsregels waarop je je geheelanalogie hebt gebaseerd.

32
Q

precedentenwerking

A

Eerdere rechterlijke uitspraak is (minstens) gezaghebbend voor latere rechter die over soortgelijk geval moeten oordelen.

33
Q

Beroep op coherentie van het systeem

A

Hogere eisen aan rechtsregels dan louter consistentie