JAL HC 5 (Start deel II. Argumenteren) Flashcards
Overtuigen
Ervoor zorgen dat iemand anders een stelling accepteert waar die dat vroeger nog niet deed.
Geldig redeneren op zich
Volstaat niet om iemand te overtuigen:
1) Hebben ongewenste kenmerken
2) Redenering moet overgebracht worden naar de antagonist, redeneren zelf houdt geen rekening met die communicatieve dimensie
3) Geldige redenering is noodzakelijk, maar niet voldoende
- -> logica kijkt niet naar inhoud (formele geldigheid; stelt waarheid premissen niet in vraag)
Argumentatie =
Mening + argumenteren
Betoog
Aantal gestructureerde argumentaties
Begrip argumenteren: 4 onderdelen
1) In de praktijk
2) Beslissingen
3) Rechtvaardigen: wat je denkt en waarom je dat denkt
4) Onzekerheid: duidelijkheid is afhankelijk van concrete omstandigheden, zeepfunctie van argumentatieleer
Deugdelijk argument
Voldoet aan de kwaliteitseisen.
Normatieve aspect argumenteren
Je gebruikt je argumenten om iemand te overtuigen
–> Je probeert te zeggen hou het zou moeten zijn = mening
Waarom jij dit ook zou vinden.
Redenering
Basis voor argumentatie: Vormelijke redenering aanvullen met inhoudelijke redenering.
= feitelijke waarheid aantonen en aannemelijk maken
Voorwaardelijke uitspraak
= deel van redenering
–> redenering = deel argumentatie
Rol VU (2)
1) Om standpunt te onderbouwen
2) Om duidelijk te maken dat hij een stelling slechts verdedigt als aan bijkomende vereisten is voldaan
3) Niet expliciet uitgedrukt, maar wel impliciet aanwezig in redenering
Hermeneutiek
Interpretatiekunde; discipline die zich bezighoudt met de wijze waarop mensen een communicatieve bron interpreteren en er betekenis aan hechten.
Discursieve context
Stelling = deel van discours
–> betoog gerelateerde context
Situationele context
Context waarin partijen zich bevinden
Framing
Techniek om conceptuele context zo in te richten dat die strookt met het argument dat je wilt maken.
Retorica
Hoe overtuig ik zo doeltreffend mogelijk mijn publiek?
Kunst van de welsprekendheid = vorm
–> elk argument is goed als het overtuigt
+ Kunst van het overtuigen (de inhoud)
Canon van de retorica (5)
inventio, dispositio, elocutio, memoria en pronuntiatio
Inventio
De kunst om argumenten en methoden te vinden om te overtuigen
= vindingrijkheid
Functies inventio (2)
1) Snel info terugvinden in geheugen
2) Snel argumenten ontwikkelen op basis van die info
Associatieve verbanden
Als twee stukken informatie tot één bepaalde categorie thuishoren
= sneller voor de geest, sneller teruggevonden
Tópos
Topisch redeneren; leer van de topiek
Categorieën gebruiken om sneller info te vinden
Elke categorie is een plaats in je geheugen, zoals een document in een mam op je pc (bestandslocatie)
3 strategieën van het inventio
eerst argumenten uitwerken en dan strategie bepalen
- logos
- ethos
- pathos
= op welke manier je je argumenten wil gebruiken
Logos
Beroep op redelijkheid publiek.
Ethos
Eigen karakter in de verf zetten = op de ethiek spelen
–> door goede eigenschappen die je aanhaalt van jezelf zal je geloofwaardiger klinken
Vb. Schenkingen aan goed doel
Pathos
Inspelen op gevoelens van publiek
Vb. persoonlijk verhaal vertellen, zelf meegemaakt
Dispositio
De kunst om argumenteren op een ordelijke en doeltreffende manier uiteen te zetten en te presenteren (opbouw).
7 delen van het dispositio
- exordium
- narratio
- propositio
- partitio
- argumentatio
- disgressio
- peroratio
Exordium
Inleiding: aandacht trekken en publiek volgzaam, welwillend en aandachtig maken.
Narratio
Uiteenzetting van de relevante feiten.
–> helder, bondig en aanneembaar (geloofwaardig, neutraal)
Propositio
De eigenlijke stelling, waar je narratio naar toewerkt
= het punt dat je wil maken en dit duidelijk aangeven
(argumenten komen nog niet aan bod)
–> van belang dat het voor iedereen duidelijk is welk punt je wenst te maken
Partitio
Zorgen dat je publiek weet waar je naartoe gaat. Je publiek overtuigen en mee krijgen in je verhaal, niet om het tegen je in het harnas te jagen.
–> helder en beknopt, niet dodelijk saai zoals inhoudstafel boek
Je zal ook de samenhang van diverse argumenten toelichten.
Hoofdargument
Sterkste argument pleidooi, voer je als eerste aan.
Subsidiaire argumenten
Argumenten die in de plaats van je hoofdargument komen als je hoofdargument is weerlegd. Elk aangehaald argument volstaat op zich om de verdedigde stelling te onderbouwen. Op zichzelf is geen enkel van die argumenten noodzakelijk.
Ondersteunende argumenten
Alle argumenten zijn noodzakelijk, elk argument op zich volstaat niet
= in nevenschikkende argumentatie –> staan naast elkaar en allen tezamen nodig.
Als één schakel ontbreekt valt het kaartenhuisje in elkaar