JAL HC 7 Flashcards

1
Q

Argument op basis van gedeelde overtuiging

A

= argumentum ad popslum
X is waar, want het is algemeen aanvaard dat X waar is.
–> Ik ben niet de enige die er zo over denkt.
ENKEL DEUGDELIJK ALS MENING VAN MEERDERHEID RELEVANT IS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kritische vragen A ad populum (2)

A
  • Bewijsmateriaal? Welke feiten tonen aan dat ‘de man in de straat’ er ook zo over denkt? Peilingen?
  • Vergissing meerderheid?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Valseconsensuseffect

A

We hebben de neiging om snel er van uit te gaan dat anderen dezelfde mening delen als ons. We denken bijgevolg al te gemakkelijk dat onze mening een algemeen gedeelde mening is. Dit is soms onterecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wisdom of the crowds

A

Mediaanschatting van groep zal altijd dichter bij de waarheid liggen dan jouw schatting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Argument op basis van de gevolgen

A

Stelling verdedigen op basis van (pos of neg) gevolgen die ze zou hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kritische vragen bij A op basis van de gevolgen (4)

A
  • Kans? Hoe groot is de kans dat de verwachte negatieve gevolgen inderdaad optreden?
  • Bewijsmateriaal? Welke feiten ondersteunen de stelling dat die beslissing inderdaad negatieve gevolgen zou teweegbrengen?
  • Positieve gevolgen? Heeft de stelling ook positieve gevolgen waar je rekening mee moet houden?
  • Zijn gevolgen negatief? Is het negatieve gevolg daadwerkelijk negatief?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Deel van A op basis van de gevolgen: Hellend vlak (slippery slope)

A

Een hellend vlak inroepen betekent dat men beweert dat een bepaalde actie een reeks opeenvolgende gebeurtenissen zal veroorzaken die uiteindelijk tot een (meestal ongewenst) einde zullen leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kritische vragen bij hellend vlak (3)

A
  • Tussenstappen? Voldoende vermeld?
  • Niet-vermelde tussenstappen?
  • Zwakste schakel? Misschien is de eerste overgang nog wel aannemelijk, maar de volgende hooguit hypothetisch zodat er uiteindelijk geen hellend vlak is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Drogreden hellend vlak bij:

A

Drogreden als geleid door beeld van gevolg i.p.v. waarschijnlijkheid van gevolg. (Beschikbaarheidsheuristiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Counteren van hellend vlak (2)

A
  • Aantonen van de onwaarschijnlijkheid van het gevolg (overgang van A naar Z)
  • Hellend vlak in de andere richting: het feit dat elke grens tot op zekere hoogte willekeurig is, kan je tot slot counteren door te wijzen op de noodzaak van een grens.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Deel van A op basis van de gevolgen: Ad baculum (met de stok)

A

Mijn stelling aannemen, anders zwaait er wat.
= ook gevolgen, maar inspelen op angst of schuchterheid
–> Ervoor zorgen dat iemand zich bij je aansluit, niet omdat die rationeel overtuigd is, maar omdat die emotioneel niet anders durft.
ENKEL DEUGDELIJK, ALS DE GEVOLGEN WAARMEE MEN DREIGT IN CAUSAAL VERBAND STAAN MET HET ARGUMENT ZONDER DAT ER ENIGE PERSOONLIJKE BESLISSING MEE GEMOEID IS
–> Vb. risico op aardbevingen, tsunami’s en overmatige straling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Deel van A op basis van de gevolgen: Ad absurdum (beroep op het ongerijmde)

A

Stelling leid onvermijdelijk tot absurde, belachelijke of onpraktische gevolgen. In principe deugdelijk, maar niet als gevolgen eigenlijk niet absurt zijn
–> ad lapidum + schending vrijheidsregel
=> doen alsof iets evident is, alsof iets absoluut absurd is en weigeren dit te onderbouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Argument op basis van regelmaat

A

Basis voor argument is regelmaat of frequentie van gebeurtenis.
Opgepast: systeem 1, neiging om causale verbanden te leggen
–> zie post hoc ergo propter hoc/cum hoc ergo propter hoc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kritische vragen A op basis van regelmaat (3)

A
  • positieve correlatie? Bestaat er effectief een positieve correlatie? Uit wat leid je dat af?
  • Andere verklaringen? Louter toeval, andere oorzaken?
  • Oorzaak of gevolg? Ben je zeker dat de correlatie erop wijst dat A de oorzaak is van B en niet omgekeerd?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Argument op basis van gelijkenis (argumentum a simile)

A

Wat geldt voor A, moet ook voor B gelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Analogie

A

Cognitief proces waarmee je info of betekenis van bepaald voorwerp naar ander voorwerp overhevelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Resultaat analogie

A

Analogiegevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer lijkt geval X ‘voldoende’ op geval Y om gelijk te worden behandeld?

A

Argumenteren dat gelijkenis op bepaald punt relevant is.

19
Q

Kritische vragen argument op basis van gelijkenis (3)

A
  • Gevolg waar? Is gevolg A werkelijk waar voor het bronvoorwerp?
  • Relevante verschillen? Zijn er verschillen tussen het bron- en het doelvoorwerp die de analogie zouden ondermijnen?
  • Tegenvoorbeelden? Bestaat er een geval z, dat ook sterk lijkt op het doelonderwerp, maar waarvoor gevolg A onwaar is?
20
Q

Bepalen op welke punten vergeleken voorwerpen in belangrijke mate op elkaar lijken.

A

Gelijkenis = belangrijk als twee op zo’n manier op elkaar lijken dat je mag aannemen dat ze ook op een andere manier op elkaar lijken.

21
Q

Wanneer is een vergelijkingspunt relevant? (2)

A
  • Bepalen op welke punten vergeleken voorwerpen in belangrijke mate op elkaar lijken
  • Belangrijke gelijkenis moet relevant zijn
22
Q

Hoe uitleggen dat belangrijke gelijkenis je een reden geeft? (3)

A
  • In gedachten aan een kind uitleggen = kern van de zaak beven halen.
  • Systematische lijsten van gelijkenissen en verschillen.
  • -> gelijkenissen + verschillen maar waarop wegen gelijkenissen op tegen verschillen?
  • Indeling vergelijkingspunten in categorieën
23
Q

Argument op basis van verschil (a contrario)

A

Onderbouwing van stelling X door te verwijzen naar verschil tussen voorwerp van je stelling en voorwerp van een andere, ware stelling Y, zodat besluit anders moet luiden.

24
Q

Kritische vragen A a contrario (4)

A
  • Geldig? Is de redenering logisch geldig?
  • Verschil qua voorwerp contrair? Is het verschil tussen bron- en doelvoorwerp minstens contrair?
  • Verschil qua gevolg contradictoir?
  • VU = equivalentie / replicatie?
25
Q

Argument op basis van vertrouwen

A

Overtreffende trap van a pari (op basis van gelijkenis).

Vertrouwen in waarheid ‘sterke’ stelling, zodat ‘zwakkere’ ook waar moet zijn.

26
Q

A fortiori

A

Wat geldt voor sterke, geldt des te meer voor de zwakkere

27
Q

Argumentum a maiore ad minus

A

Vaak positieve beweringen

–> Wat geldt voor algemeen, geldt ook voor bijzonder

28
Q

Argumentum a minore ad maius

A

Vaak negatieve beweringen

–> Wat niet mag voor bijzonder, mag al zeker niet voor ruimer publiek

29
Q

Argument op basis van regels

A

Stelling is toepassing van algemene regel

30
Q

Gedragsregels

A

Hoe iemand zich moet gedragen = concreet voorschrift

31
Q

Kritische vragen bij gedragsregels (3)

A
  • Valt de handeling van de stelling onder de gedragsregel?
  • Zijn er andere gedragsregels die in conflict komen met deze regels of die er zelfs voorrang op hebben?
  • Is dit geval een uitzondering, in die zin dat er redenen zijn om afwijkend gedrag te tolereren?
32
Q

Waarderingsregels

A

Hoe iemand iets waardeert. Eigenschap van het concrete geval staat centraal.
Vb. Antwoorden op de enquête zijn leerrijk, maar impliceert niet dat je de enquête moet invullen.

33
Q

Kritische vragen bij waarderingsregels (2)

A
  • Hoe sterk is het verband tussen eigenschap en waardering?

- Heeft A wel degelijk eigenschap E?

34
Q

Betekenisregels

A

Bevatten een definitie.

35
Q

Kritische vragen bij betekenisregels (3)

A
  • Gepaste definitie in context?
  • Toepasselijke definitie? Valst D wel onder de gebruikte definitie?
  • Consequente definitie?
36
Q

Equivocatie

A

Ene betekenis van een begrip onbewust inwisselen voor een andere betekenis van dat begrip.
= betekenisverschuiving in redenering

37
Q

Definitie is goed als ze: (3)

A
  • Alle dingen omvat waar ze op van toepassing is
  • Alle dingen uitsluit waar ze niet op van toepassing is
  • De duidelijkst mogelijke lijn trekt tussen de twee en verklaring aanreikt
38
Q

Is/ought-drogreden

A

Uit definitie van iets afleiden wat je moet doen

Vb. Koffie = drugs, dus verbieden!

39
Q

Definities in argumenten

A

= Bouwstenen, maar geen argumenten op zich!
–> argument = normatief karakter
–> definitie = descriptief karakter
Uit een definitie volgt niet hoe wij moeten handelen!

40
Q

Argumenten op basis van testresultaten

A

Verwijzen naar experimenten, controles, wetenschappelijke analyses…

41
Q

Argumenten op basis van gebrek aan info (ad ignoratiam, beroep op onwetendheid)

A

‘X is waar omdat niet aangetoond dat X onwaar is’

= conclusie op basis van gebrek aan bewijs

42
Q

Drogreden ad ignoratiam

A

Voorbijgaan aan alternatieve verklaringen + vaak gebruikt voor verschuiving bewijslast = ondeugdelijk

43
Q

Kritische vragen bij A op basis van gebrek aan info (4)

A
  • Tegendeel effectief niet bewezen?
  • Regels van de kunst? Onderzoek grondig en volgens regels van de kunst gebeurd?
  • Andere verklaringen doorprikt? Zijn de meest waarschijnlijke verklaringen voor de tegenfeitelijke bewering weerlegd?
  • Zware gevolgen? Riskeert men ernstige en onwenselijke gevolgen te veroorzaken als met voortbouwt op de tegenfeitelijke beweging?