JAL HC 6 Flashcards

1
Q

Presumptiebeginsel

A

Status quo is vermoedelijk correct dus de uitdager die ingaat tegen de gevestigde opinie draagt de bewijslast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vrijheidsregel

A

Niemand mag zijn gesprekspartner beletten een andere stelling te verdedigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bewijslastregel

A

Wie een stelling poneert, moet die onderbouwd verdedigen als daar om wordt gevraagd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Standpuntregel

A

Je mag een stelling enkel aanvallen als je gesprekspartner die daadwerkelijk poneert. De verleiding is groot om het standpunt dat de wederpartij verdedigt te vereenvoudigen, te verdraaien of er een karikatuur van te maken en daar dan kritiek op te uiten. Je overdrijft wat iemand vindt of interpreteert iemands bewering anders dan bedoeld, zodat ze eenvoudiger kan worden weerlegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stromanargument

A

Overdrijving van andermans stelling om eenvoudiger te weerleggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Relevantieregel

A

Je mag je stelling alleen onderbouwen met argumenten die relevant zijn voor die stelling.
De verleiding kan groot zijn om het debat subtiel een andere richting uit te sturen zodat je een andere stelling kan poneren die je makkelijker kan verdedigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ignoratio elenchi / rode haring

A

Afleidingsmanoeuvre van de irrelevante conclusie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verzwegen-premisseregel

A

Je bent verantwoordelijk voor de dingen die je zegt en de dingen die je toeschrijft aan je gesprekspartner.
–> Vaak enthymemen: durf verduidelijking te vragen of vul zelf aan, maar dan ben je zelf verantwoordelijk voor je aanvulling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Uitgangspuntregel

A

Je moet je argumentatie baseren op een uitgangspunt dat je gesprekspartner niet in twijfel trekt.
Gedeeld uitgangspunt = steeds de basis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geldigheidsregel

A

Als je deductief redeneert, moet die redenering ofwel geldig zijn, ofwel geldig kunnen worden gemaakt door één of meerdere verzwegen premissen te expliciteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Argumentatieschemaregel

A

Je moet van onderbouwing naar stelling gaan via een weg die aanvaardbaar is voor je gesprekspartner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Argumentatieschema

A

Stereotypisch patroon dat je gebruikt om argument uit te werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Afsluitingsregel

A

Je moet je gewonnen geven als je je stelling niet kan onderbouwen.
- Slaagt de verdediging van de protagonist niet, moet hij zich gewonnen geven. (als hij er niet in slaagt de antagonist van zijn stelling te overtuigen)
- Slaagt die wel, dan moet de antagonist zijn twijfel laten varen.
Zo niet: irrelevante discussie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Helderheidsregel

A

Je moet je steeds zo helder en duidelijk mogelijk uitdrukken en dubbelzinnige uitdrukkingen moet je als toehoorder steeds welwillend interpreteren.
Wat vaag is kan moeilijker weerlegd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Curse of knowledge

A

Als je iets heel goed kent is het onvermijdelijk dat je soms dingen veronderstelt die helemaal niet zo duidelijk zijn voor je toehoorders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Argument op basis van bijzondere geplaatstheid

A

= Argument op basis van ervaringsdeskundigheid.
Je hebt vaak zelf niet de nodige info, maar iemand anders wel. Je grijpt voor de onderbouwing van je stelling terug naar feit dat persoon X goed geplaatst is om het te weten.

17
Q

Kritische vragen bij A op basis van bijzondere geplaatstheid (3)

A
  • Effectief goed geplaatst?
  • Betrouwbaar? (reden om je te misleiden)
  • Communicatiemoeilijkheden?
18
Q

Argument op basis van inhoudelijke deskundigheid

A

Beroep op iemands expertise om stelling te onderbouwen.

19
Q

Verschil A op basis van bijzondere geplaatstheid en A op basis van inhoudelijke deskundigheid?

A
  • Bijzondere geplaatstheid = kennis door onbewuste ervaring, opdiepen verloopt ongestructureerd
  • Deskundigheid = kennis door bewuste ervaring: opdiepen verloopt gestructureerd
20
Q

Kritische vragen A op basis van inhoudelijke deskundigheid (6)

A
  • Geloofwaardig? (ervaring?)
  • Relevante expertise?
  • Inhoud? Heeft wat X heeft gezegd wel tot gevolg dat A inderdaad waar is?
  • Betrouwbaar?
  • Regels van de kunst? (gebruikte methode juist? andere experts zeggen hetzelfde?)
  • Onderbouwing? (waar baseert hij zich op?)
21
Q

Argumentum ad verecundiam

A

= Beroep doen op bescheidenheid
–> Vaak nuttig als tijd, energie en kennis beperkt is: ‘waarom zou ik er diep over nadenken als een autoriteit in het gebied zegt dat X klopt?’

22
Q

Halo-effect

A

Neiging om te denken dat expertise uitstraalt naar andere domeinen.

23
Q

Argumenten op basis van de persoon

A

Het is moeilijk om stelling los te zien van de persoon die haar verdedigt. Maar de stelling is wat ze is, je mag in principe geen rekening houden met de persoon die ze verdedigt. Je gaat een stelling bekritiseren door kritiek op de persoon te uiten, je speelt niet op de bal maar op de man.

24
Q

Beledigende variant A op basis van de persoon

A

Verwijten maken die je tegenstander in slecht daglicht plaatsen. Maar zelfs al kloppen de verwijten zijn ze niet per se relevant.

25
Q

Omstandigheidsvariant A op basis van de persoon

A

Gericht op persoonlijke eigenschappen, eerdere ervaringen of omstandigheden waarin die zich bevindt. De persoon heeft daar niet per se iets mee te maken;

26
Q

Genetische drogreden

A

= drogreden niet aanvaarden o.w.v. de herkomst
–> uw argument klopt niet want u zegt dat maar omdat u zich in die situatie bevindt = drogreden
Is een ondermijnend argument omdat je niet verwijst naar de inhoudelijke argumenten die iemand gebruikt om een stelling te onderbouwen

27
Q

Inconsistentievariant

A

Stelling of argument is onwaar of ondeugdelijk omdat ze in tegenspraak is met wat steller eerder heeft gedaan.

28
Q

Inconsistentievariant: Tu quoque

A

Ik mag dit doen omdat jij het ook doet. Inconsistent om wangedrag te verwijten wegens eigen wangedrag.
Tu quoque = SPECIFIEK: negatieve daad door stellen.

29
Q

Two wrongs don’t make a right

A

Ene negatieve daad heft andere niet op.

TWDMAR = ALGEMEEN: negatieve daad kan van eender wie afkomstig zijn, moet niet per se deel zijn van gesprek.

30
Q

Kritische vragen inconsistentievariant (4)

A
  • Bewijs inconsistentie? Welke feiten tonen dit aan en is de bron betrouwbaar?
  • Bijkomende uitleg?
  • Relevantie integriteit? Is persoonlijke integriteit een relevante overweging in de discussie?
  • -> Bij morele discussies = zelf goede voorbeeld geven
  • Relevantie gedrag?
31
Q

Onbekwaamheidsvariant A op basis persoon

A

Je bent geen specialist, dus je weet er niets van

32
Q

Kritische vragen onbekwaamheidsvariant (4)

A
  • Bewijs ondeskundigheid? Welke feiten tonen aan dat A ondeskundig is?
  • Bijkomende uitleg?
  • Wordt X tegengesproken door experten?
  • Bron? Waar baseert X zich op?