inleiding in de biologie 2 Flashcards
niveaus of biologische eenheden van klein tot groot
moleculen, organel, cel, weefsel, orgaan, organenstelsel, organisme, populatie, levensgemeenschap, ecosysteem, biosfeer.
prokaaryoten
eencellige organismen, bevatten geen celkern, DNA ligt in cytoplasma,
eukaryoten
een of meer cellen, celkern, DNA ligt in de celkern
hoe worden organelen apart onderscheiden
hangt af de vorm en functie
namen van weefsels in mens lichaam
Epitheel (dekweefsel), Zenuwweefsel, Spierweefsel, kraakbeen, (bot, bloed , lymfe, Bindweefsel)
populatie
groep organismen van een soort in een bepaalde gebied.
levensgemeenschap
bestaat uit meerdere populaties in een gebied.
ecosysteem
een klein of grote gebied waarbinnen biotische (levende natuur) en abiotische (levenloze) factoren een eenheid vormen,
biosfeer
geheel aan ecosystemen op aarde
emergente eigenschappen
eigenschappen verschijnen bij hoger gaan naar hoger niveau van biologische eenheden, dus hogere niveau heeft dit eigenschap niet in de lagere niveau.
bijv. lopen is niveau organismen maar spierstelsel samentrekken in gangenstelsel niveau.