inleiding in de biologie 2 Flashcards

1
Q

niveaus of biologische eenheden van klein tot groot

A

moleculen, organel, cel, weefsel, orgaan, organenstelsel, organisme, populatie, levensgemeenschap, ecosysteem, biosfeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

prokaaryoten

A

eencellige organismen, bevatten geen celkern, DNA ligt in cytoplasma,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

eukaryoten

A

een of meer cellen, celkern, DNA ligt in de celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe worden organelen apart onderscheiden

A

hangt af de vorm en functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

namen van weefsels in mens lichaam

A

Epitheel (dekweefsel), Zenuwweefsel, Spierweefsel, kraakbeen, (bot, bloed , lymfe, Bindweefsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

populatie

A

groep organismen van een soort in een bepaalde gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

levensgemeenschap

A

bestaat uit meerdere populaties in een gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ecosysteem

A

een klein of grote gebied waarbinnen biotische (levende natuur) en abiotische (levenloze) factoren een eenheid vormen,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

biosfeer

A

geheel aan ecosystemen op aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

emergente eigenschappen

A

eigenschappen verschijnen bij hoger gaan naar hoger niveau van biologische eenheden, dus hogere niveau heeft dit eigenschap niet in de lagere niveau.
bijv. lopen is niveau organismen maar spierstelsel samentrekken in gangenstelsel niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly