DNA5 Flashcards

1
Q

GENITISCHE CODE

A

is de vertaling van codon tot aminzozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

STARTCODON`

A

UAG waar translatie altijd begint, eiwitsynthese, worden vaak afgesplitst. mRNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

STOP CODONS

A

volgorde waarmee geen aminozuur kan gemaakt worden dan stopt eiwitsynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

T-RNA

A

RNA met opgevouwen ruimtelijk vorm doordat in bepaalde plaatsen vormt waterstofbruggen op nucleotide van de een streng van de molecuul met nucleotiden van dezelfde streng door basenparing.

Alle T-RNA hebben dezelfde uiteinde 3’ (CCA), waar een specifieke aminozuur kan binden.

Anticodon, uitsteken op een van de lussen naar buiten, kan complementeer zijn aan een codon van een MRNA dan kunnen ze samen binden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

RIBOSOMEN

A

kleine deel en grote deel, MRNA kan kopelen op een plaats in de kleine deel (mRNA bindingsplaats) en grote deel heeft drie tRNA bindingsplaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

POLYRIBOSOMEN

A

meerdere ribosomen op een mRNA, en omdat mRNA vaak in een cirkel ligt als een ribosoom los laat van de mRNA molecuul in de stopcodon gelijk weer binden aan de start codon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer stopt translatie

A

wanneer een ribosoom een stopcodon bereikt, dan bindt een release factor op het stopcodon (mRNA) en laar polypeptiden los en kleine en grote ribosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

proteasen

A

wanneer een eiwit niet de juiste vorm heeft, wordt vernitigd door het enzymen proteasen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly