inleiding Flashcards
farmacologie
geneesmiddelenleer
= tak van de wetenschap waarin de wisselwerking tussen chemische stoffen en het lichaam wordt bestudeerd
geneesmiddel
elke enkelvoudige of samengestelde substantie, aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij de mens
causale therapie
om oorzaak van de ziekte te bestrijden
stabiliserende therapie
om aandoening onder controle te houden
symptomatische therapie
om symptomen van een ziekte te onderdrukken
substitutietherapie
om functie van een verloren gegane stof te vervangen
profylactische therapie
voor preventief gebruik
diagnostische therapie
voor het stellen van een diagnose
gentherapie
genetische modificatie van cellen voor de preventie, verbetering of genezing van ziekten (gen wordt toegedient en zal eiwit produceren)
ongewenste effecten
ieder ander effect van het geneesmiddel dan het op dat moment beoogde effect
= bijwerkingen, neveneffecten, nevenwerkingen, secundaire effecten
oorsprong van bijwerkingen
geneesmiddel
eigenschappen van de patiënt
interacties,
aanwezigheid van onzuiverheden
types ongewenste effecten
type A tot type F
type A bijwerking
frequent (80% van de bijwerkingen)
dosis-afhankelijk
voorspelbaar
meestal niet ernstig
type B bijwerking
eerder zeldzaam (overgevoeligheid)
niet dosis afhankelijk
onvoorspelbaar
potentieel gevaarlijk
type C bijwerking
na langdurig gebruik, verslavingsreacties