Hoorcollege 9; Hanley (2015) + Pennisat & Siblot (2017) + Lee et al (2021) Flashcards

1
Q

Hoe definieert Mike Savage het begrip sociale klasse in de 21e eeuw anders dan traditionele opvattingen?

A

Savage stelt dat traditionele definities van sociale klassen vooral gericht waren op inkomen en beroep. In de 21e eeuw vindt hij dit model te beperkt om de sociale structuren te begrijpen. Hij voegt andere factoren toe, zoals cultureel kapitaal (bijv. kennis, smaak, opvoeding) en sociaal kapitaal (netwerken, connecties) om de complexiteit van sociale klasse beter te beschrijven​

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke drie soorten kapitaal gebruikt Savage om de nieuwe klassenstructuur te definiëren? Geef een korte omschrijving van elk.

A

Economisch kapitaal: Het financiële vermogen van een persoon.
Cultureel kapitaal: Kennis, opvoeding, smaak en culturele voorkeuren.
Sociaal kapitaal: De netwerken en connecties die een persoon heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de invloed van cultureel en sociaal kapitaal op de sociale klasse volgens Savage?

A

Personen met veel cultureel kapitaal (bijvoorbeeld kennis van kunst of literatuur) hebben een voordeel bij het opbouwen van status. Sociaal kapitaal, oftewel de netwerken die mensen hebben, helpt hen om beter door de moderne samenleving te navigeren en ook status te verkrijgen​(1 uit 9 ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke zeven klassen identificeert Savage in zijn analyse van de Britse samenleving?

A

Elite
Opkomende dienstverleningsklasse
Technische middenklasse
New affluent workers
Traditionele arbeidersklasse
Intermediair
Precariaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf de kenmerken van de eliteklasse zoals die door Savage worden beschreven.

A

De eliteklasse is de rijkste groep met aanzienlijke economische, sociale en culturele macht. Ze hebben grote invloed op de economische, politieke en culturele sferen in de samenleving​(1 uit 9 ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de kenmerken van de “opkomende dienstverleningsklasse”?

A

Dit is een jonge, goed opgeleide groep met relatief veel cultureel kapitaal, maar minder financieel kapitaal. Ze hebben dus een sterke culturele achtergrond, maar minder rijkdom​(1 uit 9 ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen de “technische middenklasse” en de “new affluent workers” volgens Savage?

A

De technische middenklasse is financieel stabiel, maar heeft minder sociaal en cultureel kapitaal. De “new affluent workers” zijn werkende professionals die relatief nieuw zijn in de middenklasse, en zij hebben vaak ook een mix van economisch kapitaal, maar minder cultureel kapitaal​(1 uit 9 ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe verschilt het “precariaat” van de “traditionele arbeidersklasse”?

A

Het precariaat is de meest economisch en sociaal kwetsbare groep. Ze hebben weinig van zowel economisch, sociaal als cultureel kapitaal. De traditionele arbeidersklasse heeft weliswaar lagere inkomens, maar bezit nog duidelijke klassekenmerken, wat hen meer stabiliteit biedt dan het precariaat​(1 uit 9 ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat verstaat Savage onder cultureel kapitaal? Hoe beïnvloedt dit iemands sociale klasse?

A

Cultureel kapitaal verwijst naar de kennis, smaak en opvoeding van een persoon. Mensen met veel cultureel kapitaal, zoals kennis van kunst of literatuur, hebben vaak een hogere sociale status omdat deze kennis gewaardeerd wordt in de samenleving​(1 uit 9 ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke aanbevelingen doet Savage voor beleidsmakers om sociale mobiliteit te bevorderen in de hedendaagse samenleving?

A

Savage benadrukt dat beleidsmakers aandacht moeten besteden aan de rol van cultureel en sociaal kapitaal bij het creëren van ongelijkheid. Door beleid te ontwikkelen dat sociale mobiliteit bevordert, kunnen ze deze ongelijkheid aanpakken​(1 uit 9 ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Op welke manier speelt cultureel en sociaal kapitaal een rol bij de eliteklasse?

A

De eliteklasse heeft veel cultureel en sociaal kapitaal, wat hen helpt om hun status en invloed te behouden en verder uit te breiden. Hun netwerken en culturele kennis geven hen een voorsprong in de samenleving​(1 uit 9 ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom stelt Savage dat ongelijkheid in moderne samenlevingen complexer is geworden?

A

Savage stelt dat ongelijkheid nu niet alleen gebaseerd is op inkomen en beroep, maar ook op andere factoren zoals cultureel en sociaal kapitaal. Hierdoor is de sociale structuur ingewikkelder geworden en speelt ongelijkheid zich af op meerdere niveaus​(1 uit 9 ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekent sociaal kapitaal volgens Savage, en waarom is het belangrijk voor het opbouwen van status in de moderne samenleving?

A

Sociaal kapitaal verwijst naar de netwerken en connecties van een persoon. In de moderne samenleving is het hebben van sterke sociale connecties cruciaal om vooruit te komen en status op te bouwen, omdat deze netwerken toegang bieden tot informatie en kansen​(1 uit 9 ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke rol speelt de verdeling van cultureel en sociaal kapitaal in de kansenongelijkheid, volgens Savage?

A

De verdeling van cultureel en sociaal kapitaal zorgt ervoor dat sommige mensen veel meer kansen krijgen dan anderen. Personen met veel van deze soorten kapitaal hebben meer mogelijkheden om succesvol te zijn, wat de ongelijkheid vergroot​(1 uit 9 ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de upper-echelon theory en hoe wordt deze toegepast in het artikel over sociale klasse in organisaties?

A

De upper-echelon theory stelt dat de achtergrond, waarden en ervaringen van topmanagers hun strategische beslissingen beïnvloeden. In het artikel wordt dit toegepast door te laten zien dat managers uit hogere sociale klassen meer toegang hebben tot belangrijke netwerken en culturele kennis, wat hun beslissingen en leiderschap beïnvloedt​(2 uit 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe beïnvloeden netwerken en sociaal kapitaal de toegang tot eliteposities in organisaties volgens het artikel?

A

Mensen uit hogere klassen hebben vaak betere netwerken, wat hen helpt om toegang te krijgen tot eliteposities en promoties. Deze netwerken bieden hen meer kansen binnen organisaties​(2 uit 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wordt bedoeld met het concept habitus van Bourdieu en hoe heeft dit betrekking op sociale klasse in organisaties?

A

Habitus verwijst naar de diepgewortelde, vaak onbewuste manieren van handelen die voortkomen uit iemands sociaal-economische positie. In organisaties beïnvloedt het de manier waarop leiders denken en handelen op basis van hun klasseachtergrond​(2 uit 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat wordt verstaan onder cultureel kapitaal en hoe helpt dit managers uit hogere klassen bij het succesvol navigeren binnen elitekringen?

A

Cultureel kapitaal omvat de kennis en vaardigheden die mensen uit hogere klassen meekrijgen van hun gezin en opleiding. Dit helpt hen om zich beter aan te passen aan de cultuur binnen bedrijven, wat hun succes vergemakkelijkt​(2 uit 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke leiderschapsstijlen komen vaker voor bij managers uit hogere sociale klassen en waarom?

A

Managers uit hogere sociale klassen neigen naar risicomijdend gedrag omdat ze gewend zijn aan stabiliteit en het behoud van hun privileges. Hun levensomstandigheden zorgen ervoor dat ze voorzichtig zijn met veranderingen die hun positie kunnen bedreigen​(2 uit 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarom neigen managers uit hogere klassen vaker naar risicomijdend gedrag in hun besluitvorming?

A

Managers uit hogere klassen zijn gewend aan stabiliteit en willen hun bestaande privileges behouden. Ze zien risico’s vaak als bedreigingen voor hun positie​(2 uit 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke mechanismen zorgen ervoor dat promotie in organisaties vaak afhankelijk is van het vermogen om aansluiting te vinden bij de cultuur van de elite?

A

Individuen uit hogere klassen hebben vaak al de kennis en gedragsnormen die aansluiten bij de bedrijfs-elite. Dit maakt het voor hen makkelijker om te voldoen aan de formele en informele verwachtingen binnen de organisatie, wat hen een voordeel geeft bij promoties​(2 uit 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarom hebben mensen uit hogere sociale klassen meer toegang tot eliteposities binnen bedrijven?

A

Dit komt door hun betere netwerken en cultureel kapitaal. Ze hebben connecties die hen helpen aan managementposities en hun kennis past beter bij de cultuur binnen deze bedrijven​(2 uit 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de belangrijkste verschillen in leiderschapsstijlen tussen managers uit hogere en lagere sociale klassen volgens het artikel?

A

Managers uit hogere klassen zijn meestal risicomijdend omdat ze hun positie en privileges willen behouden. Managers uit lagere klassen daarentegen nemen vaker risico’s, omdat ze gewend zijn om voor veranderingen te vechten om succesvol te worden​(2 uit 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe kunnen leden van lagere sociale klassen worden benadeeld bij promoties in bedrijven?

A

Leden van lagere klassen hebben vaak minder toegang tot de netwerken en culturele kennis die nodig zijn om aansluiting te vinden bij de bedrijfselite. Dit beperkt hun kansen om door te groeien binnen de organisatie​(2 uit 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarom zouden managers uit lagere klassen eerder bereid zijn om risico’s te nemen, bijvoorbeeld bij fusies en overnames?

A

Managers uit lagere klassen hebben geleerd dat succes vaak voortkomt uit het nemen van risico’s. Ze zijn gewend aan onzekere situaties en zien verandering als een manier om vooruit te komen​(2 uit 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe kunnen managers uit lagere sociale klassen inclusiviteit en diversiteit bevorderen binnen organisaties?

A

Managers uit lagere klassen zijn zich vaak meer bewust van sociale barrières en ongelijkheden. Hierdoor kunnen zij zich inzetten voor strategieën die inclusiviteit en diversiteit binnen de organisatie bevorderen​(2 uit 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de externe maatschappelijke gevolgen van een gebrek aan sociaal-economische diversiteit in topmanagement?

A

Als bedrijven worden geleid door mensen uit hogere klassen, kunnen ze bijdragen aan het in stand houden van sociale ongelijkheid. Deze leiders richten zich vaak op strategieën die hun eigen belangen ondersteunen, zoals belastingverlagingen, in plaats van bredere maatschappelijke doelen​(2 uit 9).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de interne gevolgen voor organisaties die gedomineerd worden door managers uit hogere sociale klassen?

A

Bedrijven zonder sociaal-economische diversiteit missen vaak de verschillende ideeën en perspectieven die nodig zijn om zich aan te passen en te innoveren. Dit kan leiden tot zwakkere besluitvorming​(2 uit 9).

21
Q

Welke beleidsmaatregelen en initiatieven stelt het artikel voor om sociale klasse-diversiteit in organisaties te vergroten?

A

Het artikel pleit voor meer erkenning van vooroordelen in werving en selectie en investeringen in inclusiviteitsprogramma’s die gericht zijn op mensen uit lagere klassen​(2 uit 9).

21
Q

Hoe kunnen organisaties profiteren van meer diversiteit in sociale klasse binnen hun managementteams?

A

Meer diversiteit in sociale klasse binnen managementteams kan zorgen voor nieuwe ideeën en innovaties. Dit kan organisaties helpen beter in te spelen op marktveranderingen en meer rechtvaardige beslissingen te nemen​(2 uit 9).

22
Q

Waarom stellen Penissat en Siblot dat traditionele nationale modellen van klassenanalyse ontoereikend zijn voor het begrijpen van sociale ongelijkheden in Europa?

A

Omdat sociale ongelijkheden in Europa steeds meer worden beïnvloed door grensoverschrijdende processen zoals de activiteiten van multinationale bedrijven en migratie. Nationale modellen houden geen rekening met deze supranationale factoren, waardoor ze niet meer voldoen

22
Q

Hoe kan het vergroten van sociale klasse-diversiteit bijdragen aan een inclusievere samenleving?

A

Meer diversiteit binnen bedrijven kan leiden tot betere beslissingen en minder ongelijkheid in de samenleving. Het zorgt ervoor dat bedrijven strategieën omarmen die rekening houden met bredere maatschappelijke belangen, zoals werkgelegenheid en gelijkheid​(2 uit 9).

22
Q

Wat bedoelen Penissat en Siblot met de noodzaak van een supranationale benadering van klassenanalyse?

A

Ze bedoelen dat klassenanalyse moet worden uitgevoerd op Europees niveau, omdat de toenemende economische integratie en mobiliteit binnen Europa nieuwe klassenrelaties creëert die niet beperkt blijven tot nationale grenzen​(3 uit 9).

22
Q

Waarom is het belangrijk om meer onderzoek te doen naar hoe sociale klasse het gedrag van bedrijfsleiders beïnvloedt?

A

Meer onderzoek kan helpen te begrijpen hoe sociale klasse leiderschap en beslissingen beïnvloedt. Dit kan bedrijven helpen om diversiteit te vergroten en vooroordelen te verminderen​(2 uit 9).

23
Q

Hoe beïnvloeden multinationale bedrijven volgens het artikel de klassenstructuren in verschillende Europese landen?

A

Multinationals herstructureren arbeidsmarkten in verschillende landen en creëren economische omstandigheden waarin werknemers uit verschillende landen in vergelijkbare posities terechtkomen, ongeacht hun nationale context. Dit leidt tot nieuwe sociale klassen die over nationale grenzen heen functioneren​(3 uit 9).

23
Q

Wat wordt bedoeld met de “europeanisering” van sociale klassen?

A

Dit verwijst naar hoe economische en politieke integratie binnen de EU nieuwe vormen van sociale stratificatie creëert, die niet alleen binnen nationale grenzen bestaan, maar ook beïnvloed worden door supranationale processen zoals globalisering​(3 uit 9).

24
Q

Hoe hebben de economische crisis van 2008 en de bezuinigingsmaatregelen de klassenongelijkheden in Europa beïnvloed, met name in Zuid-Europa?

A

De crisis en de daaropvolgende bezuinigingen verscherpten de klassenongelijkheden, vooral in Zuid-Europese landen, waar werkloosheid en verminderde sociale zekerheid de arbeidersklasse extra kwetsbaar maakten. Dit heeft geleid tot een gemeenschappelijke Europese ervaring van economische ongelijkheid​(3 uit 9).

25
Q

Welke rol spelen transnationale economische krachten in het herstructureren van arbeidsmarkten in Europa?

A

Transnationale economische krachten, zoals de activiteiten van multinationals, zorgen ervoor dat werknemers in verschillende landen in vergelijkbare economische posities terechtkomen. Dit herstructureert de arbeidsmarkten en creëert nieuwe klassenstructuren die nationale grenzen overstijgen​(3 uit 9).

26
Q

Hoe dragen multinationale bedrijven bij aan de opkomst van nieuwe sociale klassen die over nationale grenzen heen functioneren?

A

Multinationale bedrijven opereren in meerdere landen en creëren vergelijkbare arbeidsomstandigheden voor werknemers in verschillende landen. Dit zorgt voor de opkomst van sociale klassen die niet meer gebonden zijn aan één nationale context, maar transnationaal zijn​(3 uit 9).

27
Q

Wat zijn de gevolgen van economische globalisering voor de sociale structuren binnen en tussen Europese landen?

A

Globalisering leidt tot nieuwe klassenstructuren waarin sociale ongelijkheden niet alleen binnen landen ontstaan, maar ook tussen landen. Het maakt dat werknemers in verschillende landen steeds meer in vergelijkbare economische posities terechtkomen​(3 uit 9).

27
Q

Welke methodologische uitdagingen signaleren de auteurs bij het meten van klassenstructuren op Europees niveau?

A

Het meten van klassenstructuren is moeilijk vanwege de verschillen in onderwijssystemen, beroepsclassificaties en inkomensverdelingen tussen landen. Dit maakt het moeilijk om vergelijkingen tussen landen te maken​(3 uit 9).

27
Q

Waarom wordt er in het artikel beweerd dat sociale ongelijkheden in toenemende mate worden beïnvloed door grensoverschrijdende processen zoals migratie?

A

Migratie zorgt ervoor dat arbeiders en andere groepen zich over de nationale grenzen verplaatsen, wat nieuwe klassenrelaties creëert. Dit draagt bij aan het ontstaan van transnationale sociale klassen, waarbij ongelijkheden niet langer beperkt blijven tot één land​(3 uit 9).

28
Q

Hoe stellen Penissat en Siblot voor om nieuwe methoden te ontwikkelen die beter in staat zijn om grensoverschrijdende ongelijkheden vast te leggen?

A

Ze suggereren methoden die rekening houden met zowel kapitaal als cultureel en sociaal kapitaal, geïnspireerd door het werk van Pierre Bourdieu, om zo de grensoverschrijdende ongelijkheden beter te begrijpen​(3 uit 9).

28
Q

Waarom is het moeilijk om vergelijkende analyses van klassenstructuren uit te voeren in verschillende Europese landen?

A

De verschillen in nationale contexten, zoals in beroepsclassificaties en inkomens, zorgen ervoor dat het lastig is om klassenstructuren in verschillende landen direct met elkaar te vergelijken​(3 uit 9).

29
Q

Waarom zijn de bezuinigingen op de sociale zekerheid in Zuid-Europa volgens het artikel een belangrijk onderdeel van de verschuiving in klassenongelijkheid?

A

De bezuinigingen verminderden de bescherming van arbeiders, wat vooral de lagere klassen hard trof. Dit maakte de ongelijkheid in Zuid-Europa zichtbaarder en versterkte de kwetsbaarheid van de arbeidersklasse​(3 uit 9).

30
Q

Hoe heeft de economische crisis van 2008 bijgedragen aan een convergentie van sociale ongelijkheden in Europa?

A

De crisis verscherpte de ongelijkheden, vooral in Zuid-Europese landen, maar deze effecten waren voelbaar in heel Europa. Hierdoor ontstond er een gemeenschappelijke ervaring van ongelijkheid, wat zorgde voor een convergentie van ongelijkheden in verschillende landen​(3 uit 9).

31
Q

Welke implicaties heeft het onderzoek voor beleidsmakers in de Europese Unie die ongelijkheden willen verminderen?

A

Beleidsmakers moeten verder kijken dan nationale grenzen en rekening houden met supranationale processen zoals globalisering en migratie. Ze moeten nieuwe benaderingen ontwikkelen om ongelijkheden op Europees niveau aan te pakken​(3 uit 9).

32
Q

Wat zijn de vier vormen van kapitaal volgens Bourdieu, en hoe dragen deze bij aan sociale stratificatie?

A

Bourdieu onderscheidt vier vormen van kapitaal:

Economisch kapitaal: Geld en materiële middelen.
Cultureel kapitaal: Kennis, vaardigheden en opleiding.
Sociaal kapitaal: Netwerken en relaties die voordelen opleveren.
Symbolisch kapitaal: Status en erkenning binnen de samenleving.
Deze kapitaalsoorten bepalen de sociale positie van mensen. Mensen uit hogere klassen hebben toegang tot meer van deze vormen van kapitaal, wat hun machtspositie versterkt​

32
Q

Welke aanbevelingen doen de auteurs voor toekomstig onderzoek naar klassevorming in Europa?

A

De auteurs pleiten voor nieuwe theoretische en methodologische benaderingen die rekening houden met de supranationale aard van klassevorming in Europa. Ze roepen op tot verder onderzoek naar hoe economische en culturele netwerken binnen de EU sociale ongelijkheden beïnvloeden​(3 uit 9).

32
Q

Hoe kan verdere economische en politieke integratie binnen de EU de klassenstructuren beïnvloeden volgens het artikel?

A

Verdere integratie zou kunnen leiden tot nog meer grensoverschrijdende klassenstructuren, waarbij ongelijkheden niet meer binnen landsgrenzen vallen, maar op Europees niveau moeten worden geanalyseerd​(3 uit 9).

32
Q

Wat bedoelt Bourdieu met het concept habitus en hoe beïnvloedt dit het gedrag van mensen uit verschillende sociale klassen?

A

Habitus verwijst naar de gewoonten, gedragingen en voorkeuren die mensen vanzelfsprekend vinden, maar die gevormd zijn door hun sociale klasse. Dit helpt mensen om te navigeren in sociale ruimtes, maar zorgt er ook voor dat mensen zich aansluiten bij anderen met een vergelijkbare habitus, wat sociale klassen versterkt​(4 uit 9).

32
Q

Waarom is een nationale benadering van klassenanalyse volgens de auteurs niet meer voldoende om de sociale ongelijkheden in Europa te begrijpen?

A

Omdat sociale ongelijkheden steeds meer worden beïnvloed door supranationale krachten, zoals de activiteiten van multinationals en grensoverschrijdende arbeidsmarkten, die niet goed worden begrepen door enkel naar nationale contexten te kijken​(3 uit 9).

33
Q

Hoe kunnen impliciete en onbewuste voorkeuren tijdens het wervingsproces bijdragen aan klassenongelijkheid?

A

Impliciete voorkeuren, zoals voorkeur voor bepaalde diploma’s, hobby’s of persoonlijke stijl, kunnen ervoor zorgen dat mensen uit lagere klassen onbewust worden uitgesloten van kansen, omdat zij niet voldoen aan de verwachtingen van de organisatie-elite​(4 uit 9).

33
Q

Hoe dragen wervings- en promotieprocessen bij aan de reproductie van sociale klasse in organisaties volgens de theorie van Bourdieu?

A

Wervings- en promotieprocessen geven vaak de voorkeur aan mensen die cultureel en sociaal kapitaal delen met de organisatie-elite. Dit leidt ertoe dat mensen uit lagere klassen vaak worden buitengesloten van topmanagementrollen​(4 uit 9).

33
Q

Hoe draagt het concept van symbolisch kapitaal bij aan het versterken van de machtspositie van mensen uit hogere klassen?

A

Symbolisch kapitaal is de erkenning en status die mensen genieten. Dit versterkt de machtspositie van mensen uit hogere klassen, omdat hun status hen nog meer voordelen geeft in de samenleving en binnen organisaties​(4 uit 9).

34
Q

Op welke manier kan ruimtelijke scheiding binnen organisaties de ongelijkheden tussen sociale klassen versterken?

A

Binnen organisaties kunnen fysieke scheidingen, zoals aparte werkplekken voor verschillende functies, de ongelijkheid tussen sociale klassen versterken, doordat het contact en de samenwerking tussen werknemers van verschillende klassen wordt beperkt​(4 uit 9).

34
Q

Wat wordt bedoeld met “sociale sluiting” binnen organisaties, en hoe beperkt dit kansen voor mensen uit lagere klassen?

A

“Sociale sluiting” verwijst naar het proces waarbij mensen uit hogere klassen, door hun kapitaal en habitus, anderen uitsluiten van kansen. Dit beperkt de toegang van mensen uit lagere klassen tot hogere functies binnen organisaties​(4 uit 9).

34
Q

Waarom zijn kruis-klasse interacties vaak ongemakkelijk volgens het artikel van Gray & Kish-Gephart (2013)?

A

Kruis-klasse interacties zijn ongemakkelijk omdat mensen uit verschillende sociale klassen verschillende communicatiestijlen, voorkeuren en manieren van handelen hebben. Dit kan leiden tot misverstanden en ongemak binnen organisaties​(4 uit 9).

34
Q

Hoe kunnen verschillende communicatiestijlen tussen klassen bijdragen aan ongelijkheden binnen een organisatie?

A

Mensen uit lagere klassen kunnen zich geremd voelen in het uiten van hun ideeën door verschillen in communicatiestijlen, wat hen belemmert in hun carrièreontwikkeling en de ongelijkheid binnen de organisatie versterkt​(4 uit 9).

34
Q

Op welke manieren kunnen organisatiebeleid en werkculturen bijdragen aan het institutionaliseren van klassenverschillen?

A

Organisatiebeleid en werkculturen kunnen klassenverschillen verankeren door bijvoorbeeld fysieke scheiding van werknemers, zoals verschillende kantoren of werkplekken voor leidinggevenden en arbeiders, waardoor klassenongelijkheid wordt versterkt​(4 uit 9).

35
Q

Hoe verbindt Wacquant de fysieke ruimte waarin mensen wonen met de sociale klasse waartoe zij behoren?

A

Wacquant wijst op de ruimtelijke scheiding tussen armere en rijkere wijken. Deze scheiding weerspiegelt de verdeling van kapitaal: armere wijken worden vaak gezien als “ghetto’s”, terwijl rijkere wijken een hogere sociale status uitstralen​(4 uit 9).

35
Q

Welke bredere maatschappelijke gevolgen heeft de uitsluiting van bepaalde sociale klassen van leidinggevende functies volgens de collegeslides?

A

De uitsluiting van mensen uit lagere klassen van leidinggevende functies beperkt hun toegang tot economische middelen, invloed en besluitvorming. Dit vergroot de ongelijkheid in de samenleving en vermindert de kans op sociale mobiliteit​(4 uit 9).

36
Q

Waarom is het belangrijk dat organisaties niet alleen letten op gender en etniciteit, maar ook op sociale klasse in hun inclusiviteitsbeleid?

A

Sociale klasse speelt een grote rol in wie toegang krijgt tot kansen binnen organisaties. Inclusiviteitsbeleid dat ook rekening houdt met sociale klasse kan helpen om ongelijkheid te verminderen en meer diversiteit te creëren in leiderschap​(4 uit 9).

37
Q

Hoe kan een diverser leiderschapsteam bijdragen aan innovatie en inclusiviteit binnen organisaties?

A

Een diverser leiderschapsteam kan zorgen voor nieuwe ideeën en perspectieven, wat innovatie bevordert. Bovendien kan het zorgen voor inclusievere besluitvormingsprocessen, omdat verschillende stemmen worden gehoord​(4 uit 9).

38
Q

Welke stappen kunnen organisaties nemen om klassenongelijkheden te verminderen volgens de collegeslides?

A

Organisaties kunnen bewuster omgaan met wervings- en promotieprocessen, inclusief beleid ontwikkelen dat ook gericht is op sociale klasse, en zorgen voor meer inclusieve werkculturen waarin iedereen zich vrij voelt om zich te uiten​(4 uit 9).

39
Q

Hoe kunnen bewustere wervings- en promotieprocessen bijdragen aan een meer inclusieve werkcultuur?

A

Door aandacht te besteden aan onbewuste vooroordelen en impliciete voorkeuren kunnen organisaties diversere kandidaten aannemen en promoten, wat kan leiden tot een inclusievere werkcultuur waar iedereen gelijke kansen heeft​(4 uit 9).

40
Q
A
41
Q
A
42
Q
A