Hoorcollege 4 Flashcards

1
Q

Structuur

A

De stabiele relaties in een systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fysieke structuur

A
  • modern perspectief
  • symbolisch perspectief
  • post-moderne perspectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Moderne perspectief

A

Alles wat je aan kan raken. Organisatieonderdelen, gebouwen, locaties en de relaties daartussen. Hoe gebouwinrichting effect kan hebben op het creatiefproces, overleg ruimtes –> dit kun je meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Symbolisch perspectief

A

de betekenis van deze onderdelen voor andere onderdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

post-moderne perspectief

A

uitstralen van machtverhoudingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sociale structuur

A
  • de relaties tussen de rollen en verantwoordelijkheden van menen binnen een organisatie
  • de relaties tussen mensen, machtsverhoudingen tussen mensen/groepen binnen een organisatie
  • Weber is eerste die zich hier mee bezig hielt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bureaucratic structure and personality

A

Max Weber (duitse socioloog die praatte over bureaucratie en 40 jaar later werdt ondekt)
= Grondlegger van organisatietheorie en soiciologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

6 Kenmerken bureaucratie

A
  1. Hierarchie (verhoudingen tussen mensen aan de top en eronder)
  2. Formalisatie (regels)
  3. Taakverdeling (arbeidsdeling)
  4. Standaardisatie (van procedures)
  5. Efficientie
  6. technische kwalificatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ideal type bureaucratie volgens Weber

A

Geen bijbaantjes, carriere maken, vast salaris, pormotie op basis van prestaties (niet op senioriteit). Bureaucratie als professionele organisatie: werk gescheiden met eigenaarschap, scheiding politiek en bestuur. Bureaucratie streeft doelen na die door de politiek worden bepaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Doel van bureaucratie

A

efficiente overheid die formele besluten neemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kom je bij bureaucratie

A

Discipline, ambtenaren moeten worden gesocialiseerd (het leren van formele en informele regels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

formele bureaucratie structuur

A

arbeidsdeling, hierarcise aantsturing, regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cultuur/identiteit/esprit de corps

A

Heeft te maken met je loyaliteit naar de groep, zorgt ervoor dat ambtenaren zich verbonden voelen met de organisatie, zo is het makkelijker om regels te leren en ze uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Negatieve voorbeelden esprit de corps

A
  • ja kninkken / meegaan in het proces van anderen
  • ambtenaren die kritisch zijn wordt niet naar geluisterd, maar er wordt gezegd dat ze hun mond moet houden
  • als je niet volgens de regels/procedures werkt, wordt je afegestraft door collega’s
  • ambtenaren nemen elkaar in bescherming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Scheiding tussen politiek en uitvoering

A

Manier waarop de ambtenarij werkt, daar mag je geen invloed op hebben, maar de doelen/beleid wel. Wat een maatschappelijk probleem is wordt bepaald door de politiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Red tape

A

Onnodig bureaucratisch handelen, onnodige vastleggen van procedures en dit is een manier om een goede werking van de bureaucraite tegenhoudt. Verwijst naar de 16e eeuw waar het gangbaar was om belangrijke wetten en dingen te bundelen. Die banden werden met rood plakband samengebonden.

17
Q

Negatieve kanten bureaucratie

A
  • Tekortkomingen van ambtenaren
  • Regels kunnen inefficientie tot gevolg hebben
  • identiteit
  • te weinig persoonlijk contact, gebrek aan compassie en maatwerk met de burger
  • gebrek aan menselijke maat
18
Q

Trained incapacity

A

Je hebt bepaald gedrag geleerd maar als de omstandigheden/omgeving veranderen, maar jij verandert niet mee en dat heeft een negatieve uitkomsten. Regels voor bijstand zijn steeds strenger geworden, maar vrouw die boodschappen kreeg moest deel bijstand terug betalen.

19
Q

occupational psychosis

A

je gaat zo op in routines en voorkeuren, dat je er niet meer los van kunt komen

20
Q

professional deformation

A

beroepdeformatie, enkel binnen de regels kunnen denken.

21
Q

Displacement of goals

A

Middelen worden gevoelig gemaakt. Verschil tussen formele en substantiele. Voorbeeld: bedrijf moet in time leveren, warehouse moet leeg blijven, goederen moeten naar buiten gehaald worden en later weer naar binnen, om het doel te halen moeten er dozen buiten worden gezet.

22
Q

Oplossing volgens Merton

A
  • Werving, selectie en socialisatie van nieuwe werknemers
  • Doorbreken van monopolie (op het eigenschap), doelen moeten niet elke keer veranderen
  • In ieder geval geen alternatief voor bureaucratie. Bureaucratie met al zijn nadelen is nog steeds de ebste mannier om te organiseren.