Hoorcollege 3 Flashcards

1
Q

Moderne perspectief

A

Je bent geïnteresseerd in het verklaren van bepaalde fenomenen in organisaties. Dat probeer je causaal te doen, of er bepaalde wetmatigheden zijn. Positivistisch en kwantitatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Symbolisch

A

Niet geïnteresseerd in het vinden van wetmatigheden en algemene wetten. Je wilt juist begrijpen waarom bepaalde mensen met elkaar om gaan op een bepaalde manier. Wat gebeurt er in de interactie tussen mensen? Je wilt weten wat ze ervaren, waarom gebeurt dit. Etnografisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Postmodern

A

Je kijkt vooral naar taal en welke invloed taal heeft op het gedrag van mensen. Je kijkt ook naar hoe bepaalde groepen door middel van taal de macht krijgen en anderen onderdrukt worden. Je probeert dit te ontmaskeren en nadenken hoe kun je dat vermijden of verbeteren. Unit of analysis is de taal, welke woorden gebruik je.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Definiëren

A

Manier waarop we onze voorkennis gebruiken om de huidige situatie te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Artifacts/Artifacten (Analyseren)
A

Observeren, docent staat in een trui en niet in een pak. Er zijn veel laptops. Hoe de zaal is ingedeeld. Deze laag is het meest zichtbaar. Dingen die je kunt aanraken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Values and norms/Waarden en normen (Analyseren)
A

Dingen die je niet direct kan zien, maar zeggen iets over hoe mensen met elkaar horen om te gaan in een organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Normen

A

Gedragsregel, je bent op tijd bijv. Of je luistert en bent stil als iemand anders praat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarden

A

Tijd vinden we heel erg belangrijk, aandacht achten aan het studentenwelzijn. Niet op tijd zijn geeft aan dat je het niet zo belangrijk vindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Assumptions/Assumpties
A

Je gaat naar college en bent op tijd en volgt de colleges aandachtig en maakt de tentamens om te leren. Je krijgt zo het beste leerresultaat. In de middeleeuwen was de assumptie dat god in het midden stond en dat de wereld plat was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Classificeren

A

Een modernist probeert niet alleen waarden en normen te scoren, maar probeert er ook patronen in te herkennen en die te classificeren. Er wordt een voorbeeld van Hofstede uitgewerkt in het boek van Hatch. Waarom de ene organisatie zo’n cultuur heeft en de andere weer een andere cultuur en probeert daar ook patronen in te herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Classificeren 5 dimensies (Hofstede)

A

Power distance, uncertainty avoidance, individualism, masculinity, log-term versus short-term orientation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Power distance

A

Machtsafstand. In het ene uiterste is er helemaal geen afstand tussen mensen. Je kunt wel leiding geven, maar je bent niet de baas, de werknemers gaan constant met je in gesprek en discussiëren alles met jou. Andere uiterste is waar de baas echt een eindbaas is en waar er volledig top-down wordt gewerkt en je durft geen feedback te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Uncertainty avoidance

A

Onderzekerheid mijdend. Sommige organisaties willen juist stabiliseren, willen geen onzekerheid hebben. Het moet georganiseerd zijn. Maar andere organisaties vinden het fijn om onzekerheid te hebben, we weten niet wat morgen brengt en dat is eigenlijk wel goed. Overheidsorganisaties van klassieke bureaucratieën <–> organisaties die gericht zijn op innovatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Individualism

A

Het is individualistisch want ieder voor zich, versus het idee dat je het collectief moet aanpakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Masculinity

A

Mannelijkheid, aan de ene kant het idee van hard zijn, agressie, dominante cultuur, en aan de andere kant het vrouwelijke zorgzaamheid en empathie. Dit is hoe Hofstede het toen der tijd bedacht heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Long-term versus short-term orientation

A

Korte termijn denken, we willen dat het nu goed gaat, wat moeten we doen zodat we nu zoveel mogelijk productie hebben en er zijn organisaties die veel meer kijken naar het lange termijn perspectief.

17
Q

Grid-Group theorie

A

Modernistische wetenschappers vinden het ‘cool’ om met zo weinig variabelen zoveel mogelijk te verklaren. Thomspon en Wildavsky zeggen dat ze culturen kunnen duiden aan de hand van 2 dimensies. En begrijpen waarom mensen in bepaalde cultuur op een bepaalde manier handelen.

18
Q

Group

A

Dimensie van individueel versus collectief. Ieder voor zich vs. samen zijn, inzetten voor het geheel.

18
Q

Group

A

Dimensie van individueel versus collectief. Ieder voor zich vs. samen zijn, inzetten voor het geheel.

19
Q

Grid

A

Dimensie van voorschriften en regels. Hoeveel belang/noodzaak wordt er gehecht aan regels, procedures, in zijn algemeen ordening.

20
Q

Hierarchish

A

Cultuur van Law & Order kun je zeggen. Het collectief wordt belangrijk gevonden, samen dingen voor elkaar krijgen en doen gekoppeld aan regels/voorschriften/procedures waarbij het belangrijk is dat degene die aan top is het ook voor het zeggen heeft. Orde moet er bewaard worden vanaf top-down. Ze proberen de orde te bewaren en als het mis gaat moeten we nieuwe regels hebben. Typisch voorbeeld van een bureaucratische organisatie. Status quo bewaken (geen verandering, huidige situatie behouden).

21
Q

Individualistisch

A

Moet je denken dat iedereen zijn eigen bedrijfje heeft en met zo min mogelijk regels. Aan de markt overlaten. Iedereen gaat met elkaar de concurrentie aan. De samenleving zou daar uiteindelijk profijt van hebben.

22
Q

Isolates

A

Mensen die daarin zitten, hebben eigenlijk geen groepsgevoel, ieder voor zich. Maar er zijn wel regels, die worden alleen buitenaf bepaald. Het lot waar je zelf geen invloed op kan hebben. Is een passieve cultuur, er gebeurt eigenlijk niks. Fatalistische cultuur.

23
Q

Egalitarianism

A

Protest, als wij met z’n allen zouden bepalen wat we de rest van het college gaan doen en hoe lang het duurt. Iedereen mag wat zeggen. Je gaat als collectief aan de slag en je regelt het ook zelf (niemand staat boven anderen), met zo min mogelijk regels en procedures. Als er wel regels en procedures zijn worden deze continue ter discussie gesteld. Wil juist de status quo veranderen (milieubewegingen hebben vaak deze cultuur). Voorbeeld toepassing college: we gaan samen bepalen hoe dit college gaat en hoe lang het gaat duren, iedereen die wat mag zeggen.

24
Q

Theoretiseren

A

Het cultuurtype bepaalt wat wordt gezien als (maatschappelijk) probleem, waardoor dat probleem veroorzaakt wordt (legt de schuld bij de andere cultuurtypen), en hoe het moet worden aangepakt.

25
Q

Waarom hebben mensen eigenlijk zo’n cultuurtype nodig.

A

Thompson en Wildavsky zeggen wij als mensen hebben een bounded rationality, beperkt rationeel. We weten niet precies waarom er een klimaatprobleem is. Cultuurtypes zijn een soort van shortcuts om de wereld behapbaar te maken, simplificering.

26
Q

Vier culturen met hun eigen information-rejection styles (information bias)

A

Isoltes = Risk absorption
Networking = individualism
Paradigm protection = hierarchies
Expulsion = egalitarianism