Hoorcollege 12 Flashcards

1
Q

Symbolisch perspectief

A

Gaat het erom hoe je het percipieert. Gaat over normen, wat is er geaccepteerd, en als we verandering willlen binnen een sociale organisatie dan moeten we onze normen veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Pierre Bourdieu

A

Filosoof en socioloog, grondlegger organsatie theorie, hield zich bezig met sociale ongelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Practice

A

Herhaalde/bestaande handelingen, je cultuur leert je bepaalde handelingen, hierdoor kunnen culturen botsen, door die handelingen worden verschillen of gelijkheid bevestigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Embodiment

A

Het eigen maken van die handelingen, je leert jezelf welke normen er in deze sociale culturele groep heersen en als je die kan internationaliseren dan wordt je goed opgenomen in de groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kapitaal

A

Sociaal/cultureel/financieel
Degene met het meeste kapitaal is de baas, dat hoeft niet alleen maar geld te zijn. Ook binnen een organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Habitus

A

Sociale culturele omgeving waarin je je thuis voelt. Hierin leer je je pratices. Dat kunnen ook verschillende groepen zijn. Verschillende identiteiten en verschillende habitus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vier soorten kapitaal

A

Sociaal, cultureel, financieel, menselijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Structuratie (Giddens)

A

Structuur en agency (actor), als je verandering in een organisatie wilt kun je twee dingen doen. Naar structuur kijken of naar de mensen kijken. Structure en agency beinvloeden elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dualiteit

A

twee dingen die continue invloed op elkaar hebben en daarom lopen die pijlen door.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Life-cycle model

A

Mode of change (x-as) vs Unit of Change (y-as).
Verandering is onderdeel van dit model, elke stap die maakt beinvloed de volgende stappen die de organisatie maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Toepassing op de publieke sector

A

Organisaties hebben de neiging om te groeien, en lopen tegen dezelfde problemen aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Teleological theory

A

Doel gedreven, de stip op de horizon. Er wordt rekening gehouden met context, de omgeving stelt grenzen aan wat mogelijk is. Geen liniair model want doelen zijn sociale constructies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bounded rationality

A

Het idee dat we niet alles kunnen overzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Full rationality

A

We kunnen alles overzien en op basis daarvan gedegen afweging maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dialectische aanpak

A

Meerdere organiasties (actoren) en niet linieair.
Kan het verklaren dat organisaties sterven (kan telogisch model niet).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Thesis

A

Management: organisaties hebben regels en procedures nodig over werktijden (orde, zekerheid, productiviteit)

17
Q

Anti-thesis

A

ondernemingsraad: medewerkers moeten zelf kunnen bepalen wanneer zij het liefst willen werken (flexibiliteit, zelfbeschikking)

18
Q

Conflict

A

Vaak als iets onplezierigs beschouwd, wat organisaties moeten vermijden. Maar het kan juist ook fucntioneel zijn. Stimuleren of facilliteren van conflict kan onethisch en gevaarlijk zijn.

19
Q

Evalutionaire aanpak

A

Multiple entities tussen organisaties, prescribed, gaat in een linieair model. Variatie –> selectie –> retentie.