Hoorcollege 1: Inleiding Psychopathologie Flashcards

1
Q

Wat is kenmerkend voor de tijd van de grieken en romeinen over het beeld naar kinderen met een mentale stoornis/beperking?

A
  1. economische last
  2. gevoelens van minachting
  3. vaak verlaten of vermoord
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is kenmerkend voor het eind van de 18e eeuw

A
  1. sterfte: seksueel misbruik/ mentale mishandeling
  2. onvoldoende bescherming tegen ziekte
  3. kerk sterke invloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is kenmerkend voor de 19e eeuw

A

Wetten die kinderen met een heftige ontwikkelingsstoornis in een kelder of kooi lieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat wat kenmerkend voor de 20e eeuw?

A
  1. Classificatie en onderscheid tussen verschillende psychologische problemen
  2. Hierdoor meer begrip en controle
  3. psychoanalytische theorie en behaviorisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is kenmerkend voor de psychoanalytische theorie

A
  1. aangeboren factor
  2. ervaring spelen rol
  3. niet gezien als onbehandelbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is kenmerkend voor behaviourisme

A
  1. pavlov (klassieke conditionering)
  2. Watson met Little Albert
  3. koppeling emoties aan normaal/afwijkend gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is ontwikkelingspsychopathologie?

A

Het vakgebied waarin de ontwikkeling van psychopathologie begrepen en onderzocht word vanuit een levensloopperspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een vraagstuk dat besproken word binnen de ontwikkelingspsychopathologie?

A

Waarom het ene kind WEL en het andere kind NIET problemen ontwikkelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Onderscheid typisch en afwijkend gedrag: 4Dā€™s

A
  1. distress: emotionele problemen
  2. disfunctie dagelijks leven
  3. deviantie: afwijking van sociale norm
  4. danger: gevaar voor zichzelf en anderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is belangrijk om rekening mee te houden bij het maken van onderscheid tussen typisch en atypisch gedrag?

A
  1. context: negativity bias
  2. leeftijd/ontwikkelingsfase
    OOK: unieke copingstrategien en sterke kanten van het kind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de prevalentie van kinderen met psychopathologie

A
  1. 19% (10-19 jr) psychische aandoening
  2. 55% hiervan depressie of angststoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de assumpties of principes bij ontwikkelingspsychopathologie?

A
  1. begrijpen ontwikkeling van problemen
  2. problemen bepaald door risico- en beschermende factoren
  3. veranderen door levensloop
  4. psychopathologie is transactioneel
  5. psychopathologie is een slechte aanpassing: mismatch individu en omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Equifinality

A

Verschillende contexten en achtergronden leiden tot dezelfde stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Multifinality

A

dezelfde oorzaak kan tot verschillende uitkomsten leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Multiple deficit model

A
  1. niet 1 factor die de stoornis veroorzaakt
  2. meer risicofactoren, meer kans op stoornis
  3. MDM sluit aan op continuum gedachte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kwetsbaarheid- stressmodel

A
  1. mensen verschillen in kwetsbaarheid
  2. omgevingsstressor kan de druppel zijn
    VB:
    lage kwetsbaarheid + stressoren = geen
    hoge kwetsbaarheid + stressoren = wel
17
Q

Wat zijn voorbeelden van risicofactoren

A
  1. genetisch
  2. rokende moeder in zwangerschap
  3. moeilijk temperament
  4. lage intelligentie
  5. onder/ overregulatie emoties
  6. afwezigheid veilige haven
  7. ouders met psychische problemen
  8. weinig vrienden
  9. discriminatie/ gepest worden
18
Q

Wat is het bio-psycho-sociaal model

A

= psychische problemen worden verklaard door:
1. bio: genen/ hersenen/ hormonen
2. psyche: geheugen/ aandacht/ IQ/ temperament
3. sociaal: ouders/ brusjes/ SES/ vrienden

19
Q

Wat is temperament

A
  1. aangeboren hoe een individu omgaat met de wereld
  2. 3 clusters: makkelijk/ slow to warm up/ moeilijk
20
Q

Wat kan temperament in de kindertijd voorspellen?

A
  1. moeilijk temperament kan gedragsproblemen op latere leeftijd voorspellen
  2. equifinaliteit/multifinaliteit (invloed van omgeving)
21
Q

Biomedisch model

A
  1. staat tegenover bio-psycho-sociaal
  2. psychische gezondheid heeft puur biomedische oorzaak
  3. ontoereikend model omdat context wel belangrijk is
22
Q

Wat zijn risico/beschermende factoren door de levensloop heen? (zwangerschap/kindertijd/adolescentie)

A
  1. zwangerschap: levensstijl
  2. vroege kindertijd: veilige hechting
  3. adolescentie: aansluiting bij leeftijdsgenoten en identiteitsontwikkeling
23
Q

Wat is een kenmerk van de hersenontwikkeling in de kindertijd en noem een voordeel en nadeel

A
  1. jonge kinderen plastisch brein
  2. voordeel: sommige hersengebieden kunnen functies van andere aangetaste hersengebieden overnemen
  3. nadeel: ernstige deprivatie op vroege leeftijd kan levenslange gevolgen hebben
24
Q

Wat is blooming en pruning?

A
  1. toename of afname van hersenverbindingen
  2. voordeel: brein van gespecialiseerd en efficient
25
Q

Wat word er bedoeld met dat psychopathologie transactioneel is? Waarom is dit handig voor de hulpverlening?

A
  1. Dat omgeving en persoon elkaar over tijd heen beinvloeden
  2. ingang van interventie is een verandering in omgeving en heeft invloed op eigenschappen van het kind
26
Q

Waar gaan studies naar etiologie over?

A
  1. oorzaken van stoornissen
  2. er word gekeken naar bio-psycho-sociaal
27
Q

Wat word er bedoeld met contiuiniteit en discontinuiteit van ontwikkeling

A
  1. continuiteit: veranderingen in de ontwikkelijk gaan geleidelijk en zijn kwantitatief ā€“>gedragspatronen
  2. discontinuiteit: veranderingen zijn abrupt en kwalitatief
28
Q

Wat word er bedoeld met een adaptieve fout

A
  1. Falen in het behalen van ontwikkelingsmijlpalen
  2. eerdere vormen van adaptie moeten succesvol verlopen om later verder te kunnen ontwikkelen
29
Q

Wat word er bedoeld met gevoelige perioden

A
  1. perioden waarin omgevingsfactoren veel van invloed zijn
  2. VB: gevoelig voor emotionele reactie van ouders
30
Q

Verschil gedragsgenetica en moleculaire genetica

A
  1. gedragsgenetica: onderzoekt nature vs nurture
  2. moleculaire genetica: onderzoekt welk gen invloed heeft op psychopathologie
31
Q

Wat is emotionele reactivitieit

A

individuele verschillen in de drempel en intensiteit van emotionele ervaringen

32
Q

ideografisch VS nonomethisch

A
  1. ideografisch gaat over het individu
  2. nonomethisch gaat over grotere groepen