Hoorcollege 1 Flashcards

1
Q

GDPR (General Data Protection Regulation)

A

Wetgeving die beslist wat bedrijven met jouw informatie mogen doen. Dit is een Europese verordening.
Doelbeperking: enkel gegevens voor een doel mogen vragen. Denk aan doel van pakket leveren –> info over bezorgingsadres.
Bewaarbeperking: de lengte van het bewaren van gegevens. Denk aan 90 dagen retourrecht –> bedrijf mag 90 dagen je gegevens vasthouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Discretieplicht en Ambtsgeheim.

A

Discretieplicht: enkel noodzakelijke info mag binnen eenzelfde instantie gebruikt worden.
De verplichting om bij het uitoefenen van zijn functie geen vertrouwelijke gegevens vrij te geven aan anderen dan diegenen die gerechtigd zijn er kennis van te nemen
Bij ambtenaren = ambtsgeheim
Discretie geldt voor eenieder die werkzaam is in een organisatie of dienst (zowel voor alle werknemers als voor alle ambtenaren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beroepsgeheim

A

Beroepsgeheim is tussen cliënt en hulpverlener, info die in vertrouwen is gedeeld vanuit de cliënt.
Beroepsgeheim mag je helemaal niks over delen. Mocht je dit wel doen, dan kan je voor de rechter gesleept worden.
Bij beroepsgeheim hoef je politie niet te beantwoorden. Bij discretieplicht maak je zelf de keuze wat jou het beste lijkt.
Wanneer de rechter vraagt om een antwoord dan kan je bij beroepsgeheim zelf kiezen om te spreken of zwijgen. Bij discretieplicht moet je de rechter beantwoorden.
Je zal dus altijd zwijgen tenzij je gegronde rede hebt om te spreken.
Je draagt zelf de eindverantwoordelijkheid als je iets uitspreekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Soorten diagnostiek (Diagnostiek = iets vaststellen, informatie verzamelen om iets vast te stellen)

A
  • Onderkennende diagnostiek –> Wat is er aan de hand?
  • Differentiaal diagnostiek
  • Verklarende diagnostiek –> Waarom is dit aan de hand?
  • Handelingsgerichte diagnostiek (HGD) –> Wat kunnen we doen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onderkennende diagnostiek

A

= classificerendediagnostiek
“Wat is er aan de hand?” –> Probleem vaststellen.
- Screening
- Diagnostisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Differentiaaldiagnostiek

A

= differentiële diagnostiek
“Welke verschillende stoornissen of problematieken kunnen bij deze symptomen horen?”
Verschillende problematieken onderscheiden, welke problematiek past bij het gedrag wat vertoont wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verklarende diagnostiek

A

= etiologische diagnostiek
“Wat is de oorzaak van dit probleem?”
- Genetische
- Neurobiologische
- Neuropsychologische/cognitieve
Oorzaak van het probleem zoeken/ vaststellen. Kunnen verschillende, meerdere oorzaken zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Handelingsgerichte diagnostiek (HGD)

A

= indicerende diagnostiek
“Hoe kunnen we dit kind / deze jongere best begeleiden?”
- Wat zijn de ondersteuningsbehoeften?
- Wat heeft de cliënt nodig?
- Concrete handvaten
Welke hulp kan het individu gebruiken om met het probleem om te gaan? Concrete oplossingen bedenken. Wat is er nodig? Hoe kan je dat bieden?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Diagnostische classificatiesystemen

A

Diagnostische classificatiesystemen: mensen in bepaalde hokken steken, om zo aan diagnostiek te kunnen doen.
DSM-5: lijst met criteria van symptomen die vast liggen aan bepaalde stoornissen. Gaat over psychiatrische stoornissen. Organisatie die DSM-5 maakt –> APA (American Psychiatric Association)
Volledige naam DSM-5: Diagnostic and Statistical manual of Mental disorders.
ICD-11: Classificatiesysteem, in ICD staan ook medische stoornissen boven op de psychiatrische stoornissen. Organisatie –> WHO (World Health Organization)
Volledige naam ICD-11: International Classification of Diseases.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

DSM-5 en ICD-11: gelijkenissen en verschillen

A

Gelijkenissen:
- Maken gemeenschappelijke taal mogelijk
- Checklists per aandoening staan centraal
- Basis voor ziektestatistieken
Belangrijkste verschillen:
DSM-5: Enkel voor psychiatrische stoornissen, eerste editie in 1952.
ICD-11: Zowel somatische als psychiatrische aandoeningen vermeld, eerste editie in 1893.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Voordelen classificeren (zoals in DSM-5 en ICD-11)

A
  • Bevordert de communicatie met en tussen de betrokkenen.
  • Het vergemakkelijkt de verwijzing en/of ondersteuning.
  • Het zorgt voor de erkenning voor de ouders en/of de persoon zelf.
  • Gemakkelijk om lotgenoten te kunnen vinden.
  • Gezamenlijke taal in de hulpverlening.
  • Kan de persoon helpen om grip te krijgen op zijn mogelijkheden en moeilijkheden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nadelen classificeren (zoals in DSM-5 en ICD-11)

A
  • Tunnelvisie, enkel aandacht voor pathologie, geen aandacht voor positieve factoren.
  • Stigmatisering/vooroordelen = ‘self-fulfilling prophecy’. Classificatie wordt als vaststaand en nauwelijks te beïnvloeden kenmerk gezien.
  • Het is ‘alles of niets’. Je hebt een stoornis of niet.
  • Je kijkt enkel naar de cliënt, er wordt niets gezegd over zijn context.
  • Dezelfde aanpak voor ieder persoon met dezelfde stoornis.
    Indruk dat voor elke aandoening een standaard oplossing/ aanpak bestaat.
  • Moeilijk om te vertalen in doelen. Wat heeft deze persoon nodig?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ICF

A

ICF = Handelingsgerichte diagnostiek
ICF = voor volwassenen
ICF-CY = voor kinderen
Beide ontwikkeld door WHO
Wordt o.a. gebruikt door het CLB, om doorheen het HGD-traject overzicht te houden over het brede functioneren van een leerling.
Biedt een neutrale taal, zonder waardeoordeel.
Gebaseerd op biopsychosociaal model.
ZIE FIGUUR 1
Het ICF verschilt van de DSM/ICD op:
- Aandacht voor de omgeving/context.
- Brengt risico- en protectieve factoren in kaart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ICF Onderscheidt 3 componenten in het Menselijk functioneren.

A
  • Functies / Anatomische eigenschappen <—> Stoornissen (Afwijkingen in functies of anatomie)
  • Activiteiten: onderdeel van iemands handelen. <—> Beperkingen (moeilijkheden in uitvoeren activiteiten)
  • Participatie: Iemands deelname aan maatschappij <—> Participatieproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ICF, Het functioneren staat steeds in interactie met de context. Externe factoren en Persoonlijke factoren.

A
  • Externe Factoren
    Iemands fysieke en sociale achtergrond. Bv. docenten die niet streng zijn of juist wel. Of je opgroeit met broers en zussen of niet. De buurt waar je opgroeit.
  • Persoonlijke Factoren
    Factoren die niks met je lichaam te maken hebben, deze factoren hebben meer te maken met eigenschappen van gedrag. Denk aan een nieuwsgierig iemand.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Handelingsgericht werken (HGW) 7 uitgangspunten.

A
  1. Onderwijs- en opvoedingsbehoeften centraal, Wat heeft een leerling nodig? Welke behoefte?
  2. Transactioneel (afstemming en wisselwerking), Hulpmiddelen afstemmen op een specifieke persoon. Goede wisselwerking en afstemming bevordert goede band en samenwerking.
  3. De leerkracht en ouders doen ertoe, deze erbij betrekken.
  4. Positieve aspecten, ook focus leggen op positieve aspecten.
  5. In constructieve samenwerking, samenwerking tussen alle betrokkenen.
  6. Doelgericht, focus op probleem en doel wat bereikt wil worden.
  7. Systematisch en transparant, evidence based werken, je gaat tewerk met een stevige basis.
17
Q

HGD, Intakefase

A

Intakefase: wat zijn de hulpvragen van de cliënten?
- een vertrouwensrelatie creëren = aandacht, tijd en energie
- een positief kader opbouwen = driehoek werken
- voldoende informatie verzamelen = leerling, gezin, buurt, school,…
- eigen waarden en (voor-) oordelen onder ogen zien
- breed kijken = rekening houden met context
- toegankelijke taalgebruik
Faire diagnostiek: rekening houden met het individu. Dus rekening houden met iemand zijn omstandigheden zoals het niet beheersen van de taal, waarin de test wordt afgenomen. Denk ook aan iemand die niet gegeten heeft.

18
Q

HGD, strategiefase

A

Strategiefase: reflectiefase (wat zou er aan de hand kunnen zijn?) Wat weten we al? Samenvatting van beschikbare relevante informatie.
Is een reflectie waarin de diagnosticus:
- de geobjectiveerde informatie ordent in clusters
- Kenmerken van de leerling
- Kenmerken van gezinscontext
- Kenmerken van schoolcontext
- diagnostisch traject kiest
- hypothesen en onderzoeksvragen formuleert
- de cliënt informeert

Is de hulpvraag te beantwoorden op basis van beschikbare gegevens?
= géén onderzoek verrichten of aanvragen
Hebben we onvoldoende informatie om de hulpvraag te beantwoorden?
= er wordt gericht meer informatie verzameld
= formuleren van onderzoeksvragen
= Wat moeten we nog weten om verder te kunnen met deze casus? (doelgericht)

19
Q

HGD, Onderzoeksfase

A

Onderzoeksfase: Wat zijn de antwoorden op de onderzoeksvragen? Onderzoek met voldoende valide en betrouwbare onderzoeksmiddelen.

20
Q

HGD, Integratie- /aanbevelingsfase

A

Integratie- /aanbevelingsfase: Reflecteren op de onderzoeksgegevens. Wat zijn de conclusies en wat betekenen deze voor de gewenste aanpak?

  • Het integratieve beeld.
  • Formuleren van doelen (korte- en/of lange termijn).
  • De onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerling.
  • De ondersteuningsbehoeften van ouders/leerkracht.
  • De aanbevelingen met de argumenten pro en contra.
21
Q

HGD, Adviesfase

A

Adviesfase: diagnostische gegevens besproken, per vraag is er een duidelijk antwoord.
- Informeren, overleggen en afspreken rond interventies
- Verslaggeving
Kern van goed advies –> vrijblijvend advies met voor- en nadelen afwegen zodat de persoon zelf kan beslissen over de keuze.

Welke interventies geadviseerd kunnen worden
- Richten op beïnvloedbare factoren
Wenselijke advies
- Opvoedkundig handelen thuis, op school, op internaat,…
- Medicamenteuze behandeling
- Individuele interventies voor het kind/ de jongere

De aanbevelingen met de argumenten pro en contra.

Algemene regel: ‘Meest wenselijke’ en ‘minimaal noodzakelijke’!

22
Q

Wat is psycho-educatie?

A

Iemand informatie geven over de problematiek die hij ondervind. Handvaten en tips geven over hoe iemand hier mee om kan gaan.
“Het op een zo efficiënt mogelijke manier combineren van ‘het empoweren van diegenen die aangedaan zijn’ (emotioneel aspect) met ‘behandelingsexpertise gebaseerd op wetenschappelijke evidentie’ (informatief aspect)”
Essentie = steeds:
- Vorm van educatie over psychologisch onderwerp (probleem / stoornis).
- Kan zowel individueel als in groepsverband aangeboden worden.
- Idealiter vast onderdeel van behandelplan.
“methode met als doel personen competenties te laten verwerven die bijdragen tot hun geestelijke gezondheid. Dit kan beperkt zijn tot kennisoverdracht, maar er kan ook aandacht besteed worden aan het aanleren van vaardigheden” (Van Daele et al 2010).