Hoofdstuk 9 Geheugen en aandacht Flashcards

1
Q

Hoofdcomponenten informatie-processing model

A

fig. 9.1.
opslagsystemen:
sensorisch geheugen, korte termijn (werk) geheugen, lange termijn geheugen.
controle processen:
aandacht, encoding, retrieval, (rehearsal)

Mensne hebben beperkte mental resources in processing informatie en informatie beweegt door systeem van opslagsystemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Functie sensorisch geheugen

A

Opslag voor minder dan 1 seconde voor zicht en enkele seconden voor geluid, zelfs als je geen aandacht besteed aan de input.
Info lang genoeg vasthouden om te kunnen worden geanalyseerd door onbewuste menatle processen en om beslissing te nemen of info wel of niet in korte termijn geheugen opgslagen gaat worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Functies korte-termijn geheugen en hoe staat deze geheugenopslag gelijk aan bewustzijn. Overeenkomst met centrale processor computer?

A

Relatief vluchtige aard van infomatie in deze opslag. Verdwijnt binnen enkele seconden als er geen aandacht aan besteed wordt.
Major workspace of the mind, opslaan en transformeren informatie, plek van bewuste gedachte. Alle bewuste perceiving, voelen, vergelijken, berekenen en redeneren vindt hier plaats.
7 + of - 2
Flow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functies van aandacht, encoding en retrieval?

A

aandacht moet de flow informatie beperken van het sensorisch geheugen naar het werkgeheugen.

encoding: overwogen oefenen (deliberate memorize) , maar meeste niet overwogen, als neveneffect van speciale aandacht die je ergens op richt.
retrieval: noemen we doorgaans remembering of recalling. kan deliberate of automatisch (merendeel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Twee concurrerende behoeften aandachtsysteem?

Relevantie van preattentive processing en top-down controle van de aandachtsgate hierbij?

A

behoefte om te focussen op taak en niet afgeleid worden door irrelevante zaken, en anderzijds monitoren van voor taak irrelevante stimuli, voor gevaar, of relevantere zaken, om aandacht op te vestigen.
fig. 9.2. Aandacht als poort.
preattentive processing, info vergelijken met die in werkgeheugen en lange termijngeheugen: significantie bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bewijs voor uitschakelen irrelevante geluiden en beelden, bij uitvoeren moeilijke perceptuele taak?

A

cocktail party phenomen
experiment 2 stemmen focussen op 1 ervan. deelnemers konden van andere stem wel zeggen of het man of vrouw was, geen inhoudszaken.
selectief kijken makkelijker dan selectief luisteren.
zien Rock en Gusman test overlappende vormen en basketballers met aap. (inattentional blindness)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe maakt ons sensorisch geheugen het mogelijk dat we retroactief horen of zien waar we geen aandacht op vestigden? Hoe hebben experimenten de duur van auditief en visueel sensorisch geheugen gemeten?

A

auditief; geluid vervaagt over enkele seconden en verdwijnt binnen 10 sec.
Beeld verdwijnt binnen 1/3 seconde. Mensen hebben neiging stimuli in ignoring set te zien als ze van betekenis voor hen zijn, bijv eigen naam. Door preattentive processing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Helpen videogames om aandachtscapaciteit te verbeteren?

A

3 items tegelijk door gate. Onderzoek met masking stimulus (serie stimuluitonen, masking stimulus, vragen naar originele stimuli). Videogamers 4.9 items. (naar veel stimuli tegelijk kijken)
n.b. is geen pleidooi voor multitasking, dat vermindert performance.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bewijs dat in lange termijn geheugen bewaarde concepten geprimed kunnen worden door stimuli die niet bewust worden waargenomen (perceived)?

A

boom met konijn erin en selective listening procedure , Mac Kay)
Priming is activatie door sensorische input van informatie die al is opgeslagen in lange termijn geheugen. Deze activatie is niet bewust waargenomen, maar beinvloed wel het bewustzijn. Ook als de priming stimulus niet bewust is waargenomen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stroop interference effect en rol automatische onbewuste processing van stimuli

A

onmogelijk om lezen van woorden te onderdrukken, je leest ze en noemt de kleuren daardoor langzamer op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 algemene concusies over hersenmechanismes bij preattentive processing en aandacht?

A
  1. Stimuli zonder aandacht; activeren toch sensorische en preceptuele gebieden in hersenen.
  2. aandacht vergroot avtiviteit taakrelevante stimuli in sensorische en perceptuele gebieden hersenen, en vermindert activiteit die taak-irrelevante stimuli veroorzaken
  3. Neurale mechanismen in anterior (forward) delen van cortex zijn verantwoordelijk voor controle van aandacht. worden actief als verplaatsing van aandacht plaatsvindt/ ( frontaalkwab en anterior delen temporaal en parietaalkwab)
    Prefrontale cortex vooral actief gedurende de taak, acting top-down op sensorische en perceptuele gebieden verder weg in cortex. vergelijk spatial neglet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bewijs dat mensen informatie in fonologische loop bewaren door subvocale herhaling?

A

onderzoek verschillen verschillende talen. bijv Chinees meer 1 lettergreep, engels weer sneller dan Wales.
vergelijk circusact, borden in lucht houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom is de span van het werkgeheugen normaalgesproken 2 items minder dan de geheugenspan? (working-memory span)

A

Waarschijnlijk omdat iemand iets met de items doet?
Gebruiken allebei deel werkgeheugen, vergelijk auto rijden en bellen, ook al is beiden geautomatiseerd.
mentale interferentie. Inattentional blindness

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

3 subcomponenten van executieve functies

A

werkgeheugen/updaten
switchen
inhibition

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Algemene conclusies over executieve functies?

A

fig. 9.9 Akira Miyake en Naomi Friedman
1. zowel eenheid als diversiteit, gecorreleerd. updating en switching voegen iets toe aan diversiteitsfactor, inhibition niet
2. genetische componenten 9hoger dan IQ en persoonlijkheid), wel significant te verbeteren, bijv aantal talen dat iemand spreekt!
3. gerelateerd aan en voorspellend voor klinische en sociale uitkomsten; executieve functies gerelateerd aan gedrags- en emotieregulatie, gedragsproblemen; lage gedragsinhibition
4. stabiliteit in loop van ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Phineas Gage en rol prefrontale cortex bij executieve functies

A

plannen en beslissen kon hij niet meer en zijn impulsen beheersen evenmin (inhibition) kunnen niet switchen bij WCST.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Algemene rol prefrontale cortext bij executieve

functies

A

Neuroimaging studies:verbale of visuele info in gedachten, meer neurale activiteit in prefrontale cortex. Imdividuele verschillen in neurale routes om zelfde doel te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verschillen tussen expliciet en impliciet geheugen, en hoe bepaald? Welke meer context afhankelijk?

A

fig 9.11
We zijn meer dan onze autobiografische herinneringen. Veel memories nonverbal.
Explicit memory: kan in iemands bewustzijn worden gebracht, inhoud van bewuste gedachten, hoog flexibel. Gemeten met expliciete tests. Ook wel declarative memory genoemd. Context onafhankelijk.
Episodisch en semantisch geheugen = onderverdeling.
Tulving: autonoetic/ self- knowing van episodisch geheugen, tijdreizen.

Impliciet geheugen: kan niet verwoord worden, alle nonverbale en onbewuste betekenissen waarmee voorgaande ervaringen iemands acties en gedachten beinvloeden. Tulver: anoetic, not subject to conscious attention. Gemeten met impliciete testen, afgeleid van gedragsreponses. Nondeclarative memory: balanseren laat je zien, je vertelt niet hoe je het doet. Nauwer verbonden aan context waarin verworven. Onderverdeling: klassieke conditioneringseffecten, procedureel geheugen, priming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de 2 subclassen van expliciet geheugen?

Verschillen? Welke hersendelen erbij betrokken?

A

Episodisch en semantisch geheugen.
Episodisch: autobiographical memories, meer fleeting, minder stabiel dan semantisch.
Semantisch: general understanding of the world. Bijv. Appels rood, pinquins vogels. Je hebt deze kennis verworven, maar het herinneren is niet verbonden aan de herinnering van die ervaring zelf. Kennis verworven door de ervaring. Bewust, tijdelijk, noetic! Knowing.
Hippocampus belangrijker voor episodisch geheugen dan voor semantisch geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Spreiding activatiemodel van Collin’s en Loftus

A

fig 9.12 Mentale associaties zijn een basis voor geheugen en gedachten
De mate waarin een woord de mogelijkheid versnelt om een ander woord te herinneren; geeft kracht van mentale associatie tussen 2 woorden of concepten weer. Figuur, hoe korter de lijn des te sterker associatie.
Activatie van 1 concept initieert een spreiding van activiteit in dichtbije concepten in het netwerk. Bijv rood en appel, brandweerauto etc. Dat primet deze concepten zo dat ze tijdelijk meer beschikbaar zijn dan voorheen.
Aangetoond in meerder onderzoeken.
Memories voor concepten opgeslagen in overlappende neurale circuits cerebrale cortex. Hoe meer overlap hoe meer geassocieerd in iemands mind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Voorbeelden procedureel geheugen en waarom impliciet geheugen?

A

Motorische vaardigheden, gewoontes, onbewust geleerde stilzwijgende regels.
Vaardigheden zijn te verbeteren, ook al ben je je er niet van bewust ( spiertraining)
Arttificial grammars= op regels gebaseerde procedurele herinneringen, gut feeling, niet expliciet geleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Priming; functie in dagelijks leven?

A

Hoort bij impliciet geheugen.
Priming is link tussen impliciet en expliciet geheugen.
Priming behoort tot impliciet geheugen omdat het optreedt onafhankelijk van iemands bewuste herinnering aan de priming stimulus. ( bijv. Zelfs als het niet bewust is waargenomen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Case H.M. en onderscheid lange termijn geheugen en werkgeheugen?

A

Schade aan hippocampus; verwoest mogelijkheid tot vormen nieuwe herinneringen ( bewuste long- term herinneringen). Temporaalkwab amnesia. Impliciet geheugen blijft intact.

Henry Molaison, epilepsie, operatie, deel temporaalkwab en en onderliggende delen limbisch systeem, w.o hippocampus verwijderd.
Steeds in dit moment leven. Plan dat je maakt na dat moment alweer weg. Hij herinnert zich alles van voor operatie, kan in werkgeheugen 15 minuten iets vasthouden.
Verlies episodisch en semantisch geheugen, bijv auto blijven tekenen uit 1950 ( semantisch)

24
Q

vraag 24: Wat gebeurt er bij temporaalkwab amnesia? Welke hersengebieden betrokken?

A

fig. 9.13
Mensen met intacte hersenen; nieuwe info laat toename activiteit in hippocampus zien en aangrenzende gebieden temporaalkwab, hoe meer activiteit grotere kans explicieteopslag lange termijn geheugen.
Ze kunnen wel impliciet blijven leren, vaardigheden, conditionering, priming, semantische herinneringen, leren artificial grammers.
Bijv programmeervaardigehden elke sessie verbeterd, maar geen geheugen dat hij programmeerles heeft.

25
Q

vraag 25: Development amnesia, wat is het en welke delen geheugen en hersenen erbij betrokken?

A

Amnesia meestal meer verlies episodisch dan semantisch geheugen.
Bilaterale schade aan hippocampus, maar niet aan omliggende delen. Oorzaak: minder bloedtoevoer ten tijde geboorte. Hippocampus meer gevoelig voor schade bij zuurstofgebrek. Ze kunnen alles leren ( verbale capaciteiten normale range) behalve episodisch geheugen.
Concl; hippocampus essentieel voor episodisch, maar niet voor encoding semantisch geheugen.
Semantisch geheugen zonder episodisch geheugen

26
Q

Oorzaak Off-set infantile amnesia

A

Leeftijd van 4 jaar: episodisch geheugen, heeft niet alleen te maken met afstand tot die jaren, 5 jarigen ook weinig herinneringen voor 4.
Markeert begin autobiografisch geheugen.

Magic shrinking machine ; het later kunnen herinneren correleert met het vocabulaire van kind ten tijde van de oorspronkelijke ervaring zelf.

Infantiele amnesia reflecteert de grote veranderingen die optreden in die vroege fase, die autobiografisch geheugen doen ontstaan en ons onderscheiden van andere soorten.

Reden voor offset:

27
Q

Verklaring relatief gebrek aan episodisch geheugen jonge kindertijd en oudere leeftijd? Hoe verschil met andere soorten op aarde?

A

Gerelateerd aan functioneren prefrontale cortex. Langzamere ontwikkeling in kindertijd en meer schade op latere
leeftijd.
Essential to our sense of self.zlef- bewuste soort.

Mogelijke verklaring infantiele amnesia; kinderen hebben nog geen goed ontwikkeld besef van het zelf.
Dit evolutionair jongere deel is wat meer fragiel dan oudere semantisch geheugensysteem, of het nog oudere impliciete geheugensysteem.

Vraag van mij: hoe is dit dan gerelateerd aan hippocampus? Die was toch essentieel voor episodisch geheugen? Blz 348

28
Q

Bewijs voor hoe dieper iemand over informatie nadenkt, hoe groter de kans voor opslag in lange termijn geheugen? (encoded into)

A

Soort rehearsal van invloed op opslag in lange termijn geheugen, alleen herhalen bijv. Hardop is geen effectieve manier voor encoding!
Maintenance rehearsal: informatie voor bepaalde tijd in werkgeheugen houden
Encoding rehearsal: effectief elaboration, organization en visualisatie.
Dieper nadenken ober informatie.
Elaboration= primaire doel is begrijpen! Conform to some sort of logic.
Craik en Tulving experiment geprinte woorden, met vragen erover, meer onthouden als vraag is gerelateerd aan betekenis! Experiment teksten onthouden.
Bransford, correlationeel onderzoek school, effectief was jezelf vragen stellen over de stof, minder succesvolle studenten herhalen alleen.

29
Q

Rol chunking bij bewaren in korte termijn en encoding in lange termijn geheugen?

A

Organiseren: creeeren van verbanden tussen de items.
aantal items in een keer opslaan in korte termijngeheugen verhogen.
Chunking vermindert aantal te onthouden items, en verhoogt hoeveelheid informatie in elk item.
Bijv zin maken van aantal te onthouden letters, chunking en elaboration.

30
Q

Rol van chunking bij excellente geheugen van experts voor informatie over hun vakgebied?

A

Expertise voordeel bij geheugen: Ander Ericsson
Long- term working memory: geheugen voor interrelated set of items cruciaal voor het oplossen van probleem of taak voltooien. Ze maken het mogelijk dat persoon in gedachten terug gaat naar de taak, nadat enige tijd aan andere taak is besteed. Chunking hierbij major role. En voordeel is alleen als het op betekenisvolle manier gegroupeerd is. ( schaakspel en zetten bijv fig. 9.16)

31
Q

Hierarchische organisatie en rol bij vergemakkelijken opslag in lange termijn geheugen?

A

Ligher en hower order categories. Voorbeeld fig. 9.17

32
Q

Hoe kan visualisatie helpen om geheugen voor verbale informatie verbeteren?

A

Visuele en verbale herinneringen vullen elkaar aan en interacteren met elkaar. Geheugen verbeteren door informatie verbaal en visueel te encoden.
Waarom? Kan voorzien in aparte visuele herinneringspoor, als aanvulling op verbale spoor. Grotere kans dat herinnering teruggehaald kan worden. Manier om te chunken; items tot 1 visueel beeld. Verbeteren geheugen door mental walk; vertrouwde route lopen en elk object op vertrouwde plek in landschap neerzetten.

33
Q

Hoe worden lange termijn herinneringen opgeslagen?

memory consolidation

A

Eerst in labile (unstable) temporal-lobe-dependant staat: neurale connecties in hippocampus

en dan als ze niet verloren gaan, geleidelijk in een stabiele vorm, in verschillende delen van cerebrale cortex, onafhankelijk van hippocampus.

Onderstreept met time grade retograde amnesia, en neuroimaging.

34
Q

anterograde amnesia

A

Verlies van vermogen om lange termijn herinneringen of gebeurtenissen te vormen die optreden na het ongeluk.

35
Q

retrograde amnesia

A

verlies van herinneringen of gebeurtenissen van voor het ongeluk. Tijd- gerangschikt: grootst verlies herinneringen vlak voor het ongeluk, en minste verlies aan herinneringen langer geleden.
Dit geeft aan dat er 2 soorten encoding zijn in lange termijn geheugen: labiele en stabiele vorm.

36
Q

Waarde van toegenomen veranderbaarheid van lange-termijngeheugen die optreedt bij retrieval?

A

Cues die geheugen gebruikt om te bepalen welke herinneringen versterkt, verzwakt of gewijzigd moeten worden.
Bijvoorbeeld auto, je vergeet na dag waar hij geparkeerd stond, maar je gebruikt cues om bijv. veranderingen aan je auto te onthouden, zodat je hem blijft herkennen.

37
Q

Functie van slaap bij duurzaamheid en kwaliteit van lange termijn herinneringen?

A

Slaap helpt consolideren, makkelijker terug te halen, minder verstoring, ongeacht tijdstip slaap en hoe lang, als maar binnen paar uur na het studeren.
Gepaarde associatietaken, bewust herinneren, m.n slow wave, non- REM slaap, activiteit hippocampus, herinneringsspoor, stabiele herinnering vormen.
Ook kwaliteit: nieuwe inzichten. Onderzoek Wagner, probleem oplossen, groep met slaap na eerste training!, betere scores fig. 9.18

38
Q

Association by contiguity

A

Aristoteles: concpeten die geassocieerd zijn omdat ze tegelijk zijn opgetreden in iemands voorafgaande ervaringen.

Meer primitief, fundamenteel principe.

39
Q

Association by similarity

A

principe van similarity hangt af van principe van contiguity (william James)
Items delen 1 of meer gemeenschappelijke eigenschappen, die zijn gelinkt in ons geheugen of we ze nou wel of niet ooit samen hebben ervaren. Bijv. Appel en roos, allebei rood.
Vraagt eerst 2 associations by contuiguity.

Is kenmerkend voor mensen, enige metafysische dier.
Voorbeelden blz 359????

40
Q

Eleborative encoding en retrieval cues, en rol bij facilitating retrieval? (welk experiment?)

A

Timo mantyla
500 zelfstandig naamwoorden ( nouns) , 3 eigenschappen erbij noemen, testen herinneren 500 woorden met hulp van hun eigen 3 cues of die van anderen. Met eigen cues 90% goed.

41
Q

Effect van de context bij retrieval?

A

Context primet specifieke herinneringen; gymzaal, auto etc.
Ook bijv als je studeert met geur van chocola, betere testresultaten met geur van chocola. Ook voorstelling maken van leercontext heeft effect.

42
Q

Hoe worden herinneringen geconstrueerd?

A

Pre-existing beliefs
Herinnering is actief, inferentieel proces, guided by iemands algemene kennis en intuities over de wereld en door cues in de huidige omgeving.
Herinnering van een verhaal is een constructie, built en rebuilt door verschillende bronnen.
Adaptief: logische en nuttige betekenis geven aan onze onvolledig geencodeerde ervaringen!

43
Q

Schema

A

Frederick Barlett
Algemene mentale representatie of concept, van een serie objecten, scenes of gebeurtenissen.
Culturele verschillen
Ruimtelijke en tijd relaties.

Helpt om object etc te herkennen en labelen, maar ook om het later te herinneren.

44
Q

Script

A

Schema’s die de organisatie van gebeurtenissen in tijd betreft, meer dan die van ruimte.
Bijv script voor verjaardag kind.

45
Q

Rol cultuurspecifieke schema’s (Barlett)

A

Experiment studenten the war of the ghosts, bij navertellen consistenties in veranderingen; niet relevante details voor plot weggelaten, en relevante overdreven. En eigen schema’s bij gaten herinneringen; verplicht aan god veranderd in verplicht aan ouders.

46
Q

Onbetrouwbaarheid ooggetuigen-verklaringen.

A

Invloed van suggesties na de gebeurtenis op herinneringen.
Rol hypnose, zeker als gedaan door mensen die ergens in geloven, bijv aliens.

Suggestie en aanmoediging, kan ook herinneringen wijzigen of vormen. Ook suggestieve vragen.
Experiment Loftus en Palmer: film verkeersongeluk. Invloed van woorden smash en hit.

47
Q

False-memories en rol bronverwarring en sociale invloed

A

Souce confusion wellicht grootste bron van false- memory construction.
Sociale druk: Druk opvoeren door ondervrager dat iedereen zich details zou herinneren..andersom kan ook, druk dat de herinnering niet waar kan zijn.

48
Q

Prospective memory abilities en invloed verschil executieve functies?

A

Geheugen gebruiken om aan dingen in de toekomst te denken.
Vorm van episodisch geheugen.
( mijn vraag waarom niet script?)

Event-based: deze brief aan vriend geven als je hem ziet.
time- based: over 10 min mail beantwoorden.

Intentie, maintained, switch, rol executieve functies:
Plannen, reguleren.

Mensne die prospective memory taak hebben gekregen presteren slechter op cognitieve taak. En prestatie prospectieve taak vermindert, bij moeilijkere cognitieve taak.
Mentale tijdreis. Vraagt autonoetic component: episodic future gedachte.
Andere soorten zoals Apen hebben een vorm van prospective memory: terug vinden voedsel, later gebruiken gereedschap ( vraagt geen autonoetic abilities).

49
Q

Memory

A

Cognitief psychologen: alle informatie in iemands mind en de capaciteit van de mind om informatie op te slaan en terug te halen.

Indagelijks leven: de dingen die gebeurt zijn in ons verleden, die we ons herinneren.

50
Q

Consolidatie

A

Proces waarbij labiel geheugen geconverteerd wordt naar stabiele vorm.

51
Q

Retrieval cue

A

Een stimulus pf gedachte die een specifieke herinnering primed, dat is een retrieval cue voor die herinnering.

Geheugenorganisatie; gedragsstudies.

52
Q

Valse herinneringen kindertijd, rol van imagination?

A

Loftus en Pickrell
Deelnemers laten geloven dat ze als kind kwijtgeraakt waren in winkelcentrum, , 25% herinnerde het zich echt en zelfs met elaboratie.
Experiment, taart bruiloft, mental images vormen verlevendigde de herinnering. ( valse): 38%.
Imagery aleleen ook zonder suggestie kan valse herinneringen opleveren.
Kinderen nog gevoeliger voor effecten van imagining.
Herinneringen in vroege kindertijd nog meer gevoelig voor verstoring door suggestie en imaginatie dan herinneringen verworven later in leven.

53
Q

Informatieverwerkingstheorie

A

het zintuiglijk geheugen, het kortetemijn- of werkgeheugen, en het langetermijngeheugen.

Bij het zintuiglijk geheugen speelt aandacht geen rol. Het wordt gevoed door de zintuiglijk input, en houdt voor een zeer korte periode alles vast dat onze zintuigen beïndrukt. Pas bij de overgang van het zintuiglijk geheugen naar het kortetermijn- of werkgeheugen speelt aandacht een rol. Alle prikkels in het zintuiglijk geheugen waar wij onze aandacht op richten, wordt doorgegeven aan het kortetermijn- of werkgeheugen.
Eenmaal aangekomen in het kortetermijn- of werkgeheugen wordt informatie bewerkt, maar niet opgeslagen. Ook hier is aandacht van belang. Informatie moet namelijk voortdurend herhaald worden om behouden te blijven en vastgelegd te worden in het langetermijngeheugen.
Informatie wordt uiteindelijk vastgelegd in het langetermijngeheugen. Hierbij speelt aandacht geen rol meer. De informatie is buiten ons bewustzijn in het langetermijngeheugen aanwezig en verschijnt pas weer in ons bewustzijn als deze teruggehaald naar het kortetermijn- of werkgeheugen voor actieve verwerking.
het zintuiglijk geheugen, het kortetemijn- of werkgeheugen, en het langetermijngeheugen.

54
Q
expliciet geheugen
    impliciet geheugen
    episodisch geheugen
    semantisch geheugen
    procedureel geheugen
A

Het expliciet geheugen is het soort geheugen dat gemakkelijk teruggebracht kan worden in ons bewustzijn en dat we verbaal kunnen beschrijven (vandaar: expliciet). Hierbij speelt aandacht duidelijk een rol, in die zin dat de inhoud van het expliciet geheugen naar het kortetermijn- of werkgeheugen gebracht kan worden en vervolgens door middel van aandacht kan worden uitgelegd.

Het impliciet geheugen daarentegen is het soort geheugen dat zich moeilijk onder woorden laat brengen. Het bevat de onbewuste, door ervaring gevormde routines waarmee ons gedrag vorm krijgt. Hierbij speelt aandacht juist geen rol. Sterker nog, deze routines spelen zich af buiten ons bewustzijn, en als we onze aandacht erop richten, gaat de uitvoering daarvan vaak juist fout.

Het episodisch geheugen is een vorm van expliciet geheugen dat onze ervaringen uit het verleden omvat. Hiebij gaat het dan vooral om onze herinnering aan autobiografische gebeurtenissen die we in ons bewustzijn kunnen terugroepen en bewust kunnen omschrijven. Hierbij speelt de aandacht dus weer een belangrijke rol.

Het semantisch geheugen is een vorm van expliciet geheugen dat niet gebonden is aan specifieke gebeurtenissen, maar juist een verzameling is van generieke betekenissen, en de manier waarop deze gezamenlijk ons begrip van de wereld vormen. Ook deze geheugeninhoud kunnen we met behulp van onze aandacht onder woorden brengen.

Het procedureel geheugen is een vorm van impliciet geheugen dat alle motorische vaardigheden, gewoonten en routines omvat die we onbewust uitvoeren. Hierbij speelt de aandacht dus weer geen grote rol. In beginsel wel, als we de vaardigheden nog onder de knie moeten krijgen, maar naarmate we ze beter beheersen, verdwijnen ze steeds verder uit ons bewustzijn.

Al deze vormen van geheugen worden gekenmerkt doordat zij een representatie inhouden van onze kennis, of ons begrip van de wereld. Zij bevatten herinneringen aan zaken die automatisch uitgevoerd kunnen worden, of in het bewustzijn van het kortetermijn- of werkgeheugen teruggebracht kunnen worden. Ze zijn dus allemaal varianten van het langetermijngeheugen.

55
Q

Welke drie typen, en eventuele subtypen van ‘encoding rehearsal’ worden besproken in het boek

A

elaboratie, organisatie en visualisatie.

Elaboratie houdt in dat we nieuwe informatie verbinden aan informatie die al aanwezig is in het langetermijngeheugen. Het doel van elaboratie is om de informatie te begrijpen maar het is tegelijkertijd de meest effectieve manier om informatie op te slaan in het langetermijngeheugen. Dit laatste fenomeen – dat begrip zorgt voor een goede opslag van informatie in het langetermijngeheugen – is bevestigd door verschillende studies waarin geheugentaken werden aangeboden en in onderzoek naar schoolprestaties. De meeste studievaardigheden die aan bod komen in deze cursus willen u op een of andere manier aanzetten tot elaboratie, maar het beste voorbeeld is wel de vaardigheid om iets uit te leggen aan een ander. Hierbij wordt immers van u gevraagd om de informatie heel goed te begrijpen, en als het ware boven de stof te gaan staan zodat u de informatie vervolgens goed kunt overdragen aan iemand anders.

Organisatie houdt in dat we informatie op een voor ons overzichtelijke manier gaan categoriseren of beschrijven. Dit is eigeniljk een soort van elaboratie, of iets wat daarop volgt, want voor organisatie is het noodzakelijk dat we de informatie begrijpen en dat we verbanden gaan leggen tussen delen informatie die op het eerste oog wellicht niet meteen zichtbaar waren. Bij de studievaardigheid Schematiseren wordt zeer expliciet gebruik gemaakt van het organiseren van informatie. Ook bij de studievaardigheid Samenvatten komt het aan bod, omdat u daarbij namelijk hoofd- en bijzaken goed van elkaar moet scheiden en de informatie zoveel mogelijk moet categoriseren. In de passage over organisatie van informatie worden twee vormen apart besproken.

Visualisatie houdt in dat we verbale informatie op een visuele manier gaan weergeven, bijvoorbeeld in een schema of mindmap. Ook in een presentatie wordt vaak gebruik gemaakt van visualisatie om informatie snel gecondenseerd over te brengen. Beide vaardigheden – mindmappen en het voorbereiden van presentaties – zullen later in de cursus nog aan de orde komen. Men denkt dat door het visualiseren de informatie in een visueel geheugenspoor wordt opgeslagen, naast het verbale geheugenspoor, waardoor de kans groter is dat de informatie op een later moment terug te halen is uit het langetermijngeheugen.

56
Q

de methode van Loci. In het boek wordt deze de ‘mental walk’

A

het geheugenpaleis- Joshua Foer

competetive memorizing

57
Q

Gebruik van inductie en het gebruik van analogieën liggen dicht bij elkaar als redeneerstrategieën, toch is er een fundamenteel onderscheid.

Leg kort uit wat inductief redeneren is, en wat redeneren op basis van analogie is.
Geef van beide een voorbeeld.
Waarin komen zij overeen, en waarin verschillen zij?
A

Een analogie is een overeenkomst tussen twee zaken die voor het overige sterk van elkaar kunnen verschillen. Een uil, een vleermuis en een vlinder hebben bijvoorbeeld alledrie vleugels, maar zijn verder in alles verschillend, omdat de eerste een vogel is, de tweede een zoogdier, en de derde een insekt. Redeneren op basis van zo’n analogie doe je bijvoorbeeld wanneer je het vliegen van de vleermuis wilt begrijpen, door het te vergelijken met het vliegen van de insekt en de vogel waarvan je de werking al begrijpt. Op zich is het prima om zo te denken, want het kan inderdaad helpen om het vliegen van de vleermuis te begrijpen, maar het gevaar is dat je de analogie verder door gaat trekken, en bijvoorbeeld gaat veronderstellen dat vleermuizen ook eieren leggen, of dat uilen ook slapen terwijl ze ondersteboven in een grot hangen.

Inductief redeneren is het principe waarbij je op basis van een beperkt aantal observaties een algemeen principe probeert af te leiden. Ook hierbij let je dus op de overeenkomsten tussen zaken, maar in tegenstelling tot het gebruik van analogieën probeer je hierbij alleen die zaken met elkaar in verband te brengen die op meerdere fronten met elkaar overeenkomen. Daarom zul je dan, om bij hetzelfde voorbeeld te blijven, door het zien van veel vogels besluiten dat alle vogels vliegen, maar tevens veren hebben en eieren leggen. Op basis van het gebrek aan veren en eieren bij de vleermuis en de vlinder, en eieren bij de vleermuis, zul je besluiten dat het in die gevallen toch niet om vogels gaat.

Bij inductief redeneren probeer je dus zaken die op meerdere fronten met elkaar overeenkomen, samen te voegen tot een algemeen principe, terwijl je bij het gebruik van analogieën meestal de overeenkomst op slechts één punt gebruikt om de werking op dat ene specifieke punt te begrijpen, zonder dat je daar conclusies aan verbindt over alle andere aspecten van de zaak.