Hoofdstuk 10 Pobleemoplossing en intelligentie Flashcards

1
Q

fast en slow denken

A

Fast is automatisch, onbewust, impliciet, heuristisch, associatief, intuitief, impressie, gevoel

Bijv stroop test ( je moet eerst inhiberen tekst)
Muller- Lyer

Slow is effortful, bewust, expliciet, analytisch, rule- based

Waar horen verbatim en gist? Woord voor woord en concept?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

analogie en nut wetenschappelijk redeneren

A

Overeenkomst in gedrag, functie, relatie tussen entiteiten of situaties die in andere opzichten zoals hun fysieke vorm verschillend zijn van elkaar.
Miller analogie test: a staat tot b als c staat tot…
Moeder van uitvindingen. Vogel/ fiets en vliegtuig.

Diepgaande kennis van concepten, om analogieen op te lossen.

Succesvol gebruik van analogieen staat in relatie met executieve functies, vooral werkgeheugen en inhibitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Miller analogie test

Raven’s progressive Matrices test

A

a staat tot b als c staat tot d.

Grondige kennis van concepten waarnaar verwezen wordt.

RPM test:
Meting van fluid intigentie
Items zijn visuele patronen.
Onderliggende regels achterhalen bij patroonveranderingen, fig. 10.1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

analogieen in juridische en politieke argumentaties? Onderscheid nuttige en misleidende analogie?

A

In techtspraak om jury te overtuigen, zwaarte bewijslast als ketting met zwakste schakel, of als gelijke draden.
Analogieen in debatteren. Bij nieuwe gecompliceerde zaken, helpt analogie met iets wat al bekend, of minder complex is.

Misleidend to the degree that the structural relationships don’t hold true. ( waarheidsgetrouw is).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Inductief redeneren. waarom is redeneren met analogie inductief?

A

Hypothese constructie, educated guess!
Afleiden van nieuwe principes of proposities vanuit observaties of eiten die als aanwijzingen dienen.
Inductief redeneren is gebaseerd op gepercipieerde analogieen of andere gelijkenissen.

Wetenschappelijk redeneren vraagt hoge mate van metacognitie, denken ove rdenken, teflecteren op wat je weet.
Integreren theorie en data, door over theorie na te denken.

Mensen zijn goed in meeste vormen van inductief redeneren ( niet allemaal in wetenschappelijk redeneren) , toch aantal biases.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

availability bias

A

Te sterk vertrouwen op informatie die al beschikbaar is en minder beschikbare informatie negeren.

Artsen, verkeerde diagnose vaak availability bias eraan ten grondslag. ( niet doorvragen om te onderzoeken of het andere diagnose is).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

confirmation bias, op welke 2 manieren aangetoond?

A

Natuurlijke neiging van mensen om te
Proberen hun huidige hypothese te bevestigen ipv te ontkrachten.

Peter Watson, regels voor opeenvolgende nummers, respondenten kiezen zelf opvolgende cijfers die tester met ja of nee beantwoord. Bijv 2 4 6. Weinig mensen komen met 3,5, u 7 of 11,12, 13. Regels was elke cijfertoename ipv cijfertoename met 2 even.
Ander onderzoek is vragen stellen over bijv. iemands extraversie.

Groopman: Artsen, confirmation bias speelt ook: arts heeft hypothese en stelt vragen die dit bevestigen.

Informatie zoeken tegen de hypothese!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

predictable-world bias en dobbelsteen spel

A

We zijn ingetseld op vinden van orde in onze wereld, we zien het of anticiperen op orde die er niet is. Gelukstrui dragen bijv.
Meest duidelijk in puur geluk spelletjes.
Mensen zien patronen in sequenties.
Dobbelstenen: beste maximizing methode is elke keer inzetten op rood. In plaats daarvan doen meeste mensen aan matching; varieren hun gokken.

Is. Eiging om inductief te redeneren zelfs in situaties waar dat zinloos is, omdat relatie volledig toeval is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Deductief redeneren.

Serieproblemen en syllogismes

A

Sherlock Holmes!

Als premissen waar zijn, dan is consequentie ook waar. Logisch bewijs.

Serieprobleem: items organiseren, op basis van vergelijkingsstatements en dan conclusie trekken wat niet in 1 van de andere verklaringen gezegd is.
X is dunner dan y, x is korter dan z, z is korter dan a, is a korter dan y?

Syllogisme: major premisse, proposition, minor premisse, conclusion true, false, undetermimate
All x are y, z is x, is z y?

N.b. We zijn beter is concreter problemen oplossen dan abstract.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe overheerst de sterke neiging te vertrouwen op onze kennis van de wereld bij deductief redeneren?

Watson selectietaak.

A

Bias is dat we onze kennis gebruiken ipv formele logica.

Watson selectietaak:
Als een kaart een klinker heeft aan 1 kant dan moet het even getal hebben op andere kant.
A G 2 7

Welke 2 keer je om om te checken? Bias is A en 2.
2 is incorrect, 7 is de kritische kaart: als er een klinker aan andere kant staat dan klopt de regel niet.
Bij concrete zaken lossem mensen het goed op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is Mutilated checkerboard probleem en wat toont dit concept? en kaars probleem?

Functional fixedness

A

Mental set toont het aan.
Oplossen van moeilijke problemen vraagt overboord gooien gewoonte van perceptie of gedachte, en het probleem op andere manier bekijken.
Trial and error bij schaakbord ( mental set) hier niet effectief. En bij kaarsprobleem speelt te nauw kijken naar de objecten.
Functional fixedness= onvermogen om andere functies te zien in een object dan de gebruikelijke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kunnen doelbewuste pogingen om anders naar het probleemmateriaal te kijken, leiden tot oplossing schaakboard en kaars probleem?

A

Schaakbord brood en boter van maken. En kaars: wat heb ik nodig om dit probleem op te lossen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Design stance met respect voor gereedschappen; beperking of aanpassing menselijke cognitie?

A

Daniel Dennett, Design stance is adaptatie, efficientie, als het eenmaal voor iets ontworpen is, dan hoeft niet iedereen dit weer met trial en error te ontdekken. Kost wat creativiteit.

Onderzoek Barett doos kinderen, ook kinderen hebben al lepel categorie, nieuw object bij rond gedeelte pakken om doos te openen, bij lepel al vaker uiteinde gepakt, waarmee doos niet open gaat. Fig. 10.5
Apen pakken niet vaker vertrouwd gereedschap, dan nieuw gereedschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk bewijs dat oplossen van inzichtproblemen kwalitatief verschilt van deductief redeneren? Hoe kan mental priming betrokken zijn bij verkrijgen inzicht?

A

Oplossen inzichtproblemen positieve correlatie met creativiteit ( syllogismes minder). Werkgeheugen correleert ook niet met probleemoplossing. incubation periode; faciliteert inzicht, geen deductie. Deductie vereist bewuste aandacht, slow thinking.

Tijdens incubatieperiode blijven relevante aspecten van probleem geprimed, deze geprimede concepten kunnen nieuwe verbindingen maken, en een nieuwe associatie kan oplossing bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe helpt geluk of playfullness bij oplossen inzichtproblemen?
Broaden and build theory of positive emotions, Barbara Frederickson

A

positieve en negatieve emoties ander effect op perceptie en gedachten
Positieve emoties verbreden scope en creativiteit.

Interpretatie auteurs: het gaat om playfulness, voorwaarde voor leren en creativiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Oplossen classificatieproblemen ongeschoolde mensen niet-westerse culturen? Waarop gebaseerd en waarom?

A

Gebaseerd op voorkeur dan vermogen.

Sorteren op functie ipv op taxonomie, wat hoort niet in rijtje thuis?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

algemeen verschil westerlingen en oost aziaten in perceptie en geheugen? Effect op redeneren?

A

Westers: focus op individuele onderdelen, bijv de grote vis, figuur- achtergrond,
Onderzoek doos met lijn absolute of relatieve lengte natekenen. beter in absolute taken, reflective of analytic processing.
Oost- Aziaten: gehele plaatje, en de onderlinge relaties, geïntegreerd,
beter in relatieve taken, reflective of holistic processing.
Kinderen holistisch, meer moeite met absolute, later amerikaanse kinderen meer absoluut( focus their attention) en Aziatische kinderen gesocialiseerd naar to divide their attention.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Validiteit van IQ testen?

A

Als het meet wat het moet meten.
Meest voor voorspellen schoolsucces, werksucces, intellectueel uitdagend werk. Kan ook secundair zijn, door de scholing.
Ook voorspeller van gezondheid en lang leven, zelfs voor gelijk opleidimgsniveau en ses. Door betere zelf- zorg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Spearman’s concept van general intelligence? Waarom meerder testen ipv 1 test?

Wat is positive manifold?

A

Charles Spearman

Mensen die hoog scoren op ene test scoren gemiddeld ook hoger op alle andere testen. 0.3-0.6 correlatie.
Met factor analyse ontwierp hij g= een gemeenschappelijke factor onderliggend aan alle testen. Elke test meet g een beetje, steeds ander uniek deel gemeten, daarom beste om gemiddelde te nemen van alle testen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is bewijs van Catell voor onderscheid fluid en crystallized intelligentie?

A

Catte,l zei dat Spearmans g opgesplitst kon worden in 2 fluid en chrystalized.

Fluid: waarnemen van relaties tussen stimuli onafhankelijk van eerder oefenen of instructies over deze relaties.
Biologisch bepaald, kun je zien aan memory span testen, snelheid van processing, spatial thinking.
Bijv. Raven’s progressive matrices test, sommige verbale analogieen ( de makkelijke)
Piek rond 20-25 daarna geleidelijke afname

Crystalized: afgeleid van voorafgaande evaring, kennis, cultuur, toenemende kennis als deel van algemene intelligentie. Neemt toe met leeftijd tot 50 of later.

Positieve correlaties tussen beiden. Crystalized intelligentie is afhankelijk van fluid intelligentie. Meer fluid> meer crystalized.

21
Q

Herleving idee van Galton’s mental quickness als basis voor algemene intelligentie?

Inspection tijd

A

Welke cognitieve vaardigheden ten grondslag aan intelligentie?
Meting inspection tijd: de minimale tijd dat personen nodig hebben om naar paar stimuli te lijken of luisteren om het verschil tussen beiden te omtdekken. Correlaties gevonden.

22
Q

Individuele verschillen in intelligentie door verschil executieve functies? en hoe beinvloed mentale snelheid deze capaciteit?

A
Sterke correlaties tussen mental speed en werkgeheugen, mentale snelheid sterke correlatie met fluid intelligentie. 
Werkgeheugen problemen ( onthoudem terwijl je met andere cognitieve taak bezig bent) betere voorspellers van cognitieve capaciteiten dan eenvoudigere memory spam metingen. 

Emotie- regulatie en gedrag verklaart 2x zoveel individuele verschillen in academische performance dan IQ ( 398).

23
Q

Bewijs dat general intelligence adaptatie is om te dealen met evolutionair nieuwe problemen?

A

Problemen oplossen die evolutionair gezien nieuw zijn. Cope with.. manieren vinden om te overleven in omstandigheden waar we evolutionair niet goed op zijn voorbereid.

24
Q

Verschil absurde vorm van nature-nurture vraag en de redelijke?

A

Hoe interacteren nature en nurture bij een bepaald ontwikkelimgspatroon of bijv. Bij intelligentie? Verschillen in een eigenschap tussen individuen, meer door verschillen in hun genen of hun omgeving verklaard?

25
Q

Waarom heritability hoger in populatie met zelfde omgeving dan in een populatie met verschillende omgeving?

Erfelijkheidscoefficient

A

Erfelijkheidscoefficient: the proportion of differences an observed trait that is due tot genetic variability.
Zegt niks over hoeveel van een kenmerk due to genetic factors is, alleen welk percentage verschil in een trek binnen een bepaalde populatie geattribueerd kan worden aan erfelijkheid, gemiddeld.
Hoe meer variatie in omgeving des te lager erfelijkheid zal zijn. Relatief begrip, varierend met de omgevingscondities waarin de mensen binnen de
populatie leven.

26
Q

Wat is IQ correlatie bij tweelingonderzoeken?

A

fig. 10-12

402- 403 overlezen hoe zit het?

27
Q

hoe meten heritability coefficient?

A

R 1 eiig- R 2- eiig x 2

28
Q

berekenen heritability coefficient door identical twins in verschillende gezinnen opgegroeid?

A

x

29
Q

Hoe kan iemands rearing environment de erfelijkheid van IQ beinvloeden?

A

Ouders met hoog opl niveau, kinderen erf. Coef . 74

Ouders met laag opl. n. Kinderen erf. coef . 22

30
Q

Verklaring voor verdwijnen effect shared family environment op IQ?

A

Is slechts tijdelijk effect, kinderen kiezen eigen omgeving als ze ouder worden, en genetische verschillen beinvloeden omgevingen die ze kiezen

31
Q

Welk bewijs is er dat intellectuele omgeving iemand fluid intelligentie kan verhogen?

A

Openheid voor ervaringen, effect op fluid intelligentie.

32
Q

heritablity coefficients binnen groepen niet gebruiken voor verschillen tussen groepn.

A

x

33
Q

Zwart-Wit verschillen in IQ door omgeving en niet genen, want?

A

x

34
Q

Wat is een stereotype bedreiging? En hoe verklaart dit verschillen in IQ tussen witte en zwarte amerikanen?

A

Als mensen zich bewust zijn van bepaald stereotype zijn ze geneigd deze te bevestigen.
Lager scoren hierdoor en niet door lagere intelligentie. “Choke in situaties waarin dit getriggerd is.

35
Q

Onvrijwillig lid van lage stausgroep negatief effect op IQ ontwikkeling, want…?

A

Vrijwillig en onvrijwillig lid zijn van mijderheidsgroep. Gevoel Van buitemgesloten zijn verklaard lagere score.

36
Q

Welke historische onderbouwing is er dat IQ hoog beinvloedbaar is door cultuur? Op welke metingen is IQ meest gestegen over de tijd?

Flynn effect?

A

Flynn effect: Stijging 9-15 punten elke 30 jaar.

Vooral fluid, raven progressive matrices en similarities subtest WISC

Verklaring: toename opleiding, technologie, hoog gekwalificeerd werk, nu ook televisie, nieuwe ervaringen, videospelletjes aandacht en werkgeheugen capaciteit.
Dus niet beter in echte problemen waar onze voorouders me moesten dealen, maar wel in game- like problems= fluid component van testen.

Zie figuur 10.14 blz 408

37
Q

Hoe kan de historische toename van fluid intelligentie scores verklaard worden?

A

Zie vorige vraag.

38
Q

Leg kort uit wat inductief redeneren is, en wat redeneren op basis van analogie is.

A

Een analogie is een overeenkomst tussen twee zaken die voor het overige sterk van elkaar kunnen verschillen. Een uil, een vleermuis en een vlinder hebben bijvoorbeeld alledrie vleugels, maar zijn verder in alles verschillend, omdat de eerste een vogel is, de tweede een zoogdier, en de derde een insekt. Redeneren op basis van zo’n analogie doe je bijvoorbeeld wanneer je het vliegen van de vleermuis wilt begrijpen, door het te vergelijken met het vliegen van de insekt en de vogel waarvan je de werking al begrijpt. Op zich is het prima om zo te denken, want het kan inderdaad helpen om het vliegen van de vleermuis te begrijpen, maar het gevaar is dat je de analogie verder door gaat trekken, en bijvoorbeeld gaat veronderstellen dat vleermuizen ook eieren leggen, of dat uilen ook slapen terwijl ze ondersteboven in een grot hangen.

Inductief redeneren is het principe waarbij je op basis van een beperkt aantal observaties een algemeen principe probeert af te leiden. Ook hierbij let je dus op de overeenkomsten tussen zaken, maar in tegenstelling tot het gebruik van analogieën probeer je hierbij alleen die zaken met elkaar in verband te brengen die op meerdere fronten met elkaar overeenkomen. Daarom zul je dan, om bij hetzelfde voorbeeld te blijven, door het zien van veel vogels besluiten dat alle vogels vliegen, maar tevens veren hebben en eieren leggen. Op basis van het gebrek aan veren en eieren bij de vleermuis en de vlinder, en eieren bij de vleermuis, zul je besluiten dat het in die gevallen toch niet om vogels gaat.

Bij inductief redeneren probeer je dus zaken die op meerdere fronten met elkaar overeenkomen, samen te voegen tot een algemeen principe, terwijl je bij het gebruik van analogieën meestal de overeenkomst op slechts één punt gebruikt om de werking op dat ene specifieke punt te begrijpen, zonder dat je daar conclusies aan verbindt over alle andere aspecten van de zaak.

39
Q

availability bias
confirmation bias
predictable-world bias.

A

Availability bias treedt op wanneer we te veel nadruk leggen op informatie die makkelijk beschikbaar is, en niet verder zoeken naar informatie die minder beschikbaar is. Wanneer in het nieuws regelmatig aandacht besteed wordt aan criminaliteit onder hangjongeren van Marokkaanse komaf, dan is dat de informatie die makkelijk beschikbaar is over jeugd van Marokkaanse komaf in het algemeen, en krijgen we dus het idee dat ‘de’ Marokkaanse jeugd zich nu eenmaal zo gedraagt. We zullen dan niet snel geneigd zijn om verdere informatie over jongeren van Marokkaanse komaf te gaan zoeken, die dat beeld zou kunnen nuanceren.

Confirmation bias treedt op doordat we de neiging hebben om uitsluitend op zoek te gaan naar informatie die onze overtuigingen bevestigen. Informatie die dat niet doet, maar onze overtuigingen juist omverwerpt, zijn we geneigd te negeren. In dit geval betekent dit dat we niet alleen geneigd zijn om te focussen op de makkelijk beschikbare informatie uit het nieuws, maar dat we, als we al verder kijken dan onze neus lang is, vooral die informatie in ons opnemen die ons negatieve beeld van Marokkaanse jeugd verder ondersteunt, en dat we informatie die het tegendeel bewijst terzijde schuiven.

Predictable-world bias doet zich voor als we op basis van willekeurige zaken inductief gaan redeneren. Hierdoor vormen we op basis van volstrekt toevallige gebeurtenissen een overtuiging over hoe de wereld werkt, gewoon omdat we graag willen dat de wereld voorspelbaar is. In het besproken voorbeeld zou het bijvoorbeeld kunnen zijn dat er minstens zoveel criminaliteit wordt gepleegd door hangjongeren van Nederlandse komaf, maar dat we uitsluitend focussen op observaties van ‘de’ Marokkaanse hangjongeren, omdat dit onze wereld ogenschijnlijk voorspelbaar maakt.

40
Q

Gezien het bovenstaande, wat zou u een wetenschapper aanraden te doen met ons inzicht in analoog en inductief redeneren en de drie biases die we besproken hebben?

A

??

41
Q

Deductief redeneren

A

deductief – vanuit een gegeven set regels logisch beredeneren welke gevallen wel en niet aan die regel voldoen. Wat we dus moeten doen om dit soort problemen op te lossen, is niet zoeken naar bevestiging van de hypothese, maar beredeneren in welke gevallen deze hypothese mogelijk overtreden wordt, en die gevallen controleren.

42
Q

Tooby en Cosmides (1992) ontwierpen en variant op die Wason’s selectietaak

A

In de versie van Tooby en Cosmides is het probleem van de Wason’s selectietaak vertaald naar een alledaagse situatie waarin beredeneerd moet worden of er een sociale regel overtreden wordt.

Wat daarbij getoetst moest worden was of in een kroeg iedereen zich hield aan de regel dat men onder de 18 geen alcohol gedronken mag worden. In die kroeg waren vier mensen aanwezig: één dronk bier, één dronk cola, één was 16 jaar oud en één was 25 jaar oud.

In dit geval blijken mensen de taak veel beter te kunnen oplossen en feilloos te stellen dat de persoon die bier drinkt, en de persoon die 16 jaar oud is gecontroleerd moeten worden, hoewel de taak logisch gezien precies hetzelfde is. Kennelijk is er kunnen we veel beter in alledaagse situaties beoordelen of mensen een sociale regel overtreden, dan in een abstracte situatie beoordelen of een logische regel overtreden wordt.

43
Q

wat is intelligentie?

A

Intelligentie is, volgens de auteurs van het tekstboek, het algemeen vermogen dat ten grondslag ligt aan de individuele verschillen in ons vermogen tot redeneren, problemen oplossen en kennis vergaren. Meer specifiek volgen zij Sternberg (1997) die stelt dat intelligentie een term is voor alle mentale activiteiten die nodig zijn, zowel om ons aan te passen aan onze omgeving, als om onze omgeving aan te passen aan onze eigen wensen. Iemand die dat goed kan, is dus intelligent.

44
Q

Wat zijn, historisch beschouwd, de meest gebruikte intelligentietests

A

De Binet-Simon Intelligence Scale uit 1905 wordt over het algemeen beschouwd als de eerste intelligentietest. Binet beschouwde intelligentie hoofdzakelijk als een verzameling van diverse hogere mentale vaardigheden, die slechts beperkt samenhangen.

Vrijwel alle intelligentietests die sindsdien zijn ontwikkeld, berusten op datzelfde idee. De Stanford-Binet Scale was bijvoorbeeld een aangepaste versie van de oorspronkelijke Binet-Simon Scale, die in 1916 in de VS werd ontwikkeld en nog steeds veel wordt gebruikt.

Het meest wordt tegenwoordig gebruikgemaakt van diverse varianten van de Wechsler Intelligence Scale die in 1930 werd ontwikkeld. Er zijn varianten voor volwassenen (WAIS-IV), kinderen (WISC-IV) en kleuters (WPPSI-IV). In het ontwerp van deze Wechsler-tests is nog steeds de opvatting herkenbaar van intelligentie als een betrekkelijk onsamenhangende verzameling hogere mentale vaardigheden.

45
Q

Subtesten WISC IV

A

De vierde editie van de Wechsler Adult Intelligence Scale, die tegenwoordig het meest gebruikt wordt, bevat schalen in vier subtests.
Zie boek blz 393 figuur 10.2

  1. Verbaal begrip (verbal comprehension)
    woordenschat (vocabulary): definiëren van woorden, overeenkomsten (similarities): detecteren van overeenkomsten, informatie (information): algemene feiten kennis
  2. Perceptueel redeneren (perceptual processing)
    blokpatronen (block designs): ontwerpen van specifieke vormen met blokjes, matrixredeneren (matrix reasoning): aanvullen van geometrische figuren volgens specifieke regels, figuur samenstellen (visual puzzles): herkennen en combineren van visuele patronen
  3. Werkgeheugen (working memory)
    cijferreeksen (digit span): herhalen van verbaal gepresenteerde cijferreeksen, rekenen (arithmetic): oplossen van rekensommen
    4.Verwerkingssnelheid (processing speed)
    symbool zoeken (symbol search): detecteren van een symbool temidden van andere symbolen
    symbool substitutie coderen (digit-symbol coding): vertalen van cijfers naar symbolen volgens een gegeven code.
46
Q

general intelligence

A

general intelligence

47
Q

fluid en chrystalized intelligentie

A

De begrippen ‘fluid intelligence’ en ‘crystalized intelligence’ werd geopperd door Cattell (1971), die na verdere analyse aantoonde dat de subschalen van verschillende intelligentietests gewoonlijk in twee categorieën te verdelen waren.

De ene categorie was ‘fluid intelligence’ waarin de subschalen vallen die meten of individuen in staat zijn om nieuwe stimuli snel en accuraat te verwerken en op basis daarvan logisch te redeneren.

De andere categorie was ‘crystalized intelligence’ waarin de subschalen vallen die meten of individuen door ervaring een grondige intellectuele bagage hebben opgebouwd over woordbetekenissen, de werking van systemen en culturele praktijken.

48
Q

Wat is het Flynn-effect, en waardoor wordt het waarschijnlijk veroorzaakt

A

Het Flynn-effect is het fenomeen dat de gemiddelde score op intelligentietests in de afgelopen decennia overal ter wereld gestaag toeneemt. Hoewel niet helemaal duidelijk is waar dit door veroorzaakt wordt, is het zeer waarschijnlijk dat het komt door de voortdurende verbetering van ons onderwijssyteem en de technologische vooruitgang in het algemeen.

In die zin lijken intelligentieverschillen, in ons tijdperk, vooral door omgevingsveranderingen bepaald te worden. Het is in elk geval zeer onwaarschijnlijk dat het door genetische wijzigingen is ontstaan, want daarvoor is de tijdsspanne waarover we hier spreken veel te kort.