Hoofdstuk 4 Flashcards

1
Q

Law of effect van Thorndike; hoe heeft zijn onderzoek naar de katten hieraan bijgedragen?

A

De poezen hadden enige controle over hun omgeving.
Law of effect is dat responses that produce a sattisfying effect in a particular situation become more likely to occur again in that situation and responses that produce a discomforting effect become less likely to occur again in that situation.

Met trial and error wordt de response van op klepje drukken, waarna deurtje open gaat, vaker in frequentie, figuur 4.9 ( blz 116)

Het satisfying effect, veroorzaakt dat de response krachtiger wordt en zich herhaalt! Satisfaction.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Skinner zijn methode van leren, waarin verschilde die van Thorndike en waarom geeft hij voorkeur aan reinforcement? ( in plaats van satisfaction)

A

Reinforcer to refer to a stimulus chance that follows a response and increases the subsequent frequency of that response.
Hij niemt het zo omdat deze term niet naar iets in de geest verwijst.
Je hebt naturally reinforcers: eten en drinken hongerig dier, en conditioned reinforces: waarde door eerder leren, bijvoorbeeld bij mensen geld.
Cumulatieve response curve: de curve geeft cumulatieve response die rat heeft gedaan.

Individu emits, generates ( zendt uit) a behavior that hasbsome effect on the environment ( klassieke conditionering; een stimulus elicits ( lokt uit) a response from an organism.)
Selectionist theory; toepassig van theorie van Darwin, evolutionair, niet over de tijd, maar wel gedurende leven van een individu. Ook zonder awareness.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn overeenkomst tussen extinction in operante en klassieke conditionering?

A

Analoog aan elkaar, ook hierbij verdwijnt het niet echt, spontaneous recovery, and respond again.
Partial reinforcement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vanuit evolutionair oogpunt is spel op het eerste gezicht een vreemd fenomeen, het kost energie, kan gevaarlijk zijn en levert geen direct voordeel wat betreft lijfsbehoud of voorplanting. De auteurs graven echter een antieke theorie van Groos (1898) op, om dit op te lossen.

Wat is volgens deze theorie het veronderstelde voordeel van spel?
Welke bewijzen worden aangedragen om deze theorie mee te ondersteunen? U kunt zich hier beperken tot het kort benoemen van de categorieën die genoemd worden.
A

Spel, volgens deze opvatting, biedt aan jonge organismen de mogelijkheid om te oefenen met hun biologische drijfveren en gedragsneigingen. We worden weliswaar geboren met allerlei instinctieve tendensen, maar we moeten nog leren om deze op gepaste wijze tot uitdrukking te laten komen in de specifieke leefomgeving waarin we terechtgekomen zijn. Spel is de modus om dit afstemmingsproces te laten plaatsvinden.

Er worden vijf categorieën van bewijs genoemd, die deze stelling ondersteunen:

Jonge organismen, die nog veel moeten oefenen, spelen meer dan oudere organismen.
Diersoorten die relatief veel moeten leren, zoals bijvoorbeeld de meeste primaten, spelen ook relatief veel.
Spel concentreert zich meestal op die vaardigheden die het moeilijkst aan te leren zijn, en dus het meeste oefening vergen.
Spel bevat - zoals nodig is voor het oefenen van vaardigheden - veel herhaling.
Jonge organismen zoeken in hun spel expliciet uitdagingen op, en oefenen zodoende expliciet dat wat zij nog niet kunnen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Behalve spel wordt ook exploratie besproken als leerstrategie van veel levende organismen

Op welke punten verschilt exploratie van spel? Noem de twee belangrijkste verschillen.
A

Exploratie is primitiever dan spel, in die zin dat er heel veel diersoorten zijn die exploratief gedrag vertonen, maar dat lang niet al die diersoorten ook spelgedrag vertonen.
Exploratie is vooral gericht op het verkennen van de wereld, op het leren over de wereld. Spel daarentegen, lijkt vooral gericht te zijn op het leren hoe te handelen in de wereld. Spel is derhalve interactiever van aard, en kent dus ook een grotere sociale component dan exploratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Naast de sociale interactie die soms geoefend wordt in het spel, is er een meer gerichte vorm van leren die expliciet sociaal is: observationeel leren, ook wel sociaal leren genoemd. Hierover gaan onderstaande vragen.

Wat bedoelde Bandura (1962, 1986) met de term 'vicarious reinforcement'?
Wat wordt door 'vicarious reinforcement' aangebracht in het organisme? Probeer dit te bespreken in termen van operante conditionering.
Definieer de termen 'imitation', 'stimulus enhancement', 'goal enhancement' en 'emulation'.
Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen deze vormen van sociaal leren, in termen van cognitieve complexiteit?
A

‘Vicarious reinforcement’ (plaatsvervangende bekrachtiging) verwijst naar het fenomeen dat het niet per se ons eigen gedrag hoeft te zijn dat bekrachtigd wordt, maar dat we ook leren als we het gedrag van een ander bekrachtigd zien worden.

Wat er gebeurt bij dergelijke plaatsvervangende bekrachtiging, is dat we 1) een ander een bepaalde handeling zien uitvoeren, 2) deze beloond zien worden en dat daardoor 3) de kans stijgt dat we zelf die handeling ook gaan vertonen. Plaatsvervangende bekrachtiging brengt in ons dus een actiebereidheid aan, een tendens om de handeling zelf uitvoeren, net als bij operante conditionering.

Imiteren is het proces waarbij we een bepaald gedragspatroon observeren, dit onthouden en vervolgens reproduceren met ons eigen motorisch systeem.
'Stimulus enhancement' (stimulusversterking) is het fenomeen waarbij een object onze aandacht meer gaat trekken omdat een ander er een handeling mee uitvoert.
'Goal enhancement' (doelversterking) is het fenomeen waarbij een doel of beloning onze aandacht meer gaat trekken omdat we zien dat een ander deze bereikt.
'Emulation' (emulatie) is het fenomeen waarbij we iemand een doel zien bereiken en vervolgens op een andere, eigen wijze datzelfde doel proberen te bereiken.

Conceptueel liggen doelversterking en emulatie erg dicht bij elkaar. Beide wijzen ze ons op de aantrekkelijkheid van het behalen van een bepaald doel. Het proces van stimulusversterking doet hetzelfde, maar dan voor objecten waarmee we anderen zien acteren.

Het grootste verschil ligt tussen imitatie enerzijds en de andere concepten anderzijds. Imitatie impliceert namelijk dat we iemands gedrag opslaan in ons geheugen, projecteren op ons eigen fysiologisch systeem, en vervolgens letterlijk kunnen reproduceren.

Dit is, cognitief gezien, vele malen ingewikkelder dan de andere drie vormen, waarbij we uitsluitend leren dat bepaalde objecten interessant zijn, en dat bepaalde doelen interessant zijn. Het gedrag waarmee we die doelen precies bereiken met de betreffende objecten wordt dan namelijk aan onszelf over gelaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

In de laatste sectie van hoofdstuk 4 worden verschillende voorbeelden specifieke leervermogens besproken. De belangrijkste fenomenen zijn: voedselaversie, angst voor slangen, imprinting en lokatiegeheugen.

Leg van alle vier kort hoe het leerproces precies verloopt.
Wat hebben deze vier uiteenlopende leervermogens met elkaar gemeen?
A

Voedselaversie is een zeer specifiek verschijnsel dat extreem makkelijk is aangeleerd. Hoewel conditionering over het algemeen alleen optreedt als stimuli vlak na elkaar optreden, kunnen we zelfs als we ruim nadat we iets gegeten hebben pas ziek worden, die ervaring nog zeer heftig koppelen aan de betreffende maaltijd, resulterend in een sterke afkeer van het betreffende voedsel.
Op vergelijkbare wijze is angst veel sneller gekoppeld aan natuurlijke bedreigingen zoals slangen, dan aan willekeurige andere objecten.
Imprinting (letterlijk: inprenting) is een zeer kortstondig en onomkeerbaar leerproces. Het meest bekende voorbeeld is de imprinting zoals die optreed bij kuikens van watervogels: het eerste bewegende object dat zij waarnemen interpreteren zij als hun moeder.
Diverse diersoorten, die op allerlei andere vlakken een bijzonder laag niveau van intelligentie vertonen, hebben een zeer scherp lokatiegeheugen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het terugvinden van voedselvoorraden of broedterritoria.

Wat al deze leervormen overduidelijk met elkaar gemeen hebben is hun evidente evolutionaire functie. Ze zijn allen gericht op het overleven van het individu. Ze leren het dier om niet te eten waar je ziek van wordt, om bang te zijn voor levensbedreigende organismen, om te hechten aan je principale verzorgers en om je voedselvoorraad terug te vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kijk nu met dat perspectief nog eens terug door het hoofdstuk, en probeer van elke vorm van leren te bepalen in hoeverre deze tegengesteld is aan, of juist in lijn is met het evolutionair proces.
klassieke conditionering, operante conditionering, sociaal leren

A

De eerste vorm van leren die we bespraken was klassieke conditionering. Hoewel hierbij de suggestie lijkt dat we het individu alles kunnen leren wat we willen, geldt dat in feite alleen (en slechts tot op zekere hoogte) voor de stimulusassociaties. Wanneer we naar het gedrag kijken, moeten we constateren dat klassieke conditionering altijd een bestaande reflex nodig heeft om überhaupt tot conditionering te kunnen komen. Het is niet voor niets dat klassieke conditionering met name werkt bij bestaande, biologisch relevante toestanden als angst, genot, honger en seksuele opwinding.

De tweede vorm van leren die we bespraken was operante conditionering. Hierbij leeft, nog meer dan bij klassieke conditionering, de suggestie dat we het individu met beloning en straf elk willekeurig gedragspatroon kunnen aanleren. Tot op zekere hoogte is dat ook zo, al zullen er natuurlijk altijd biologische grenzen zijn aan wat we kunnen, en dus kunnen leren. Vliegen zal ons bijvoorbeeld nooit lukken, hoe hard we ook proberen.

Na operante conditionering was spel als leerproces aan de orde. Hiervan wordt duidelijk verondersteld dat het een evolutionaire functie heeft. Het laat het individu oefenen met de manier waarop het met de wereld, en met andere individuen om moet gaan. Het voordeel dat deze oefening oplevert wordt dan ook verondersteld een selectiedruk te zijn die tot de evolutie van speelsheid heeft geleid, met name in diersoorten met een bovengemiddelde intelligentie.

Iets vergelijkbaars geldt voor exploratie. Ook daarvan wordt verondersteld dat het een evolutionaire functie heeft, namelijk dat het individu ervan leert hoe de wereld in elkaar zit, en waar in de wereld relevante zaken zich bevinden.

Tot slot was het sociaal leren of observationeel leren aan de orde, waarbij het individu iets leert door het bij een ander af te kijken. Soms gebeurt dit door letterlijk een gedraging te imiteren, maar vaker doordat een object of een doel aantrekkelijk wordt doordat we een ander met dat object zien acteren, of dat doel zien bereiken. Hoewel van deze vorm van leren het evolutionaire voordeel niet concreet besproken wordt, moge duidelijk zijn dat er een voordeel inzit om bijvoorbeeld iets te leren door een ander een fout te zien maken, in plaats van door zelf de fout in te gaan, zeker bij risicovol gedrag. Daarnaast zijn er diverse concrete aanwijzingen dat het hier om een geëvolueerd eigenschap gaat, zoals het bestaan van spiegelneuronen, en het feit dat observationeel leren ook bij andere diersoorten voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het is duidelijk dat sommige typen van leren sterker evolutionair gebonden zijn dan anderen. Probeer alle besproken leertypen op basis van uw bespreking bij de vorige twee vragen te ordenen van het type dat het sterkst ingeperkt is door de evolutie, naar het type dat het zwakst gebonden is aan de evolutie. Licht uw ordening kort toe.

A

Het sterkst door de evolutie bepaald lijken de gespecialiseerde leervermogens die aan het eind van het hoofdstuk besproken worden. Hier gaat het om zeer specifieke, biologisch significante leerprocessen die zich binnen specifieke perioden afspelen, waarin zeer specifieke zaken worden geleerd die directe invloed hebben op de overlevingskansen.

De volgende categorie is die van de klassieke conditionering. Hoewel de theorie lijkt te suggereren dat aangeboren vermogens niet nodig zijn omdat alles aan te leren is, werkt klassieke conditionering primair op aangeboren reflexen, en is het dus hoofdzakelijk effectief bij biologisch significante emoties.

Daarop volgen waarschijnlijk exploratie en spel als aangeboren neiging die het individu in staat stellen om op effectieve wijze te leren hoe de wereld werkt en hoe wij ons daarin het beste kunnen gedragen. Deze vormen zijn niet sterk gebonden aan specifieke biologische behoeften of emoties, maar zijn juist bedoeld om te leren over dat wat buiten het bereik van die specifieke biologische behoeften valt.

Dat laatste geldt in nog sterkere mate voor sociaal of observationeel leren, wat in wezen een zeer generiek vermogen is om de observatie van het gedrag van anderen te gebruiken om te leren over de wereld, zonder dat daar per se een evolutionair doel mee gediend is. Dit vermogen tot sociaal leren wordt dan ook vaak aangeduid als een van de grondslagen van ons cultureel gedrag.

Het meest generieke leerprincipe dat besproken is, is operante conditionering. Dit is een algemeen mechanisme dat aan geen enkele context gebonden is en waarmee we in principe elk vorm van gedrag aan kunnen leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer u de ordening in de laatste vraag nog eens bekijkt, is operante conditionering dan een leervermogen dat tegenstrijdig aan de neigingen en emoties die wij in het evolutionair proces hebben meegekregen?

A

Operante conditionering is in wezen niet in strijd met onze evolutionaire verworvenheden. Het is er hoogstens erg ongevoelig voor. Waar voor klassieke conditionering - en in mindere mate spel en exploratie - duidelijk geldt dat het voortbouwt op onze aangeboren gedragsneigingen, kan voor operante conditionering - en in mindere mate voor sociaal leren - het startpunt van het leerproces willekeurig zijn. We kunnen er in principe elk gedragsvorm mee aanleren.

Dat is echter nog wat anders dan tegenstrijdig zijn. Bedenk bijvoorbeeld dat we nooit iets kunnen leren waartoe we biologisch niet in staat zijn - zoals vliegen, om maar wat te noemen - en dat operante conditionering uiteindelijk werkt op basis van straf en beloning. En de beste beloning is nog altijd datgene wat we het lekkerst vinden, en dat is dan toch weer langs evolutionaire weg bepaald. Dus uiteindelijk spelen ook bij operante conditionering onze biologische vermogens en drijfveren toch weer een belangrijke rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is verschil tussen shaping en discriminatietraining?
Een hond loopt door de stad op zoek naar eten. De eerste dag loopt hij willekeurig rond en vind hier een daar een beetje eten in het vuilnis. De tweede dag komt hij toevallig langs een restaurant in de buurt, en vind daar meer eten. De derde dag loopt hij direct naar diezelfde straat en ontdekt dat een specifiek restaurant nog meer eten heeft dan de andere restaurants. De dag daarna loopt de hond rechtstreeks naar dat specifieke restaurant.

Dit is een voorbeeld van

A

shaping!Dicherbije pogingen tot de gewenste response worden bekrachtigd tot de gewenste response uiteindelijk optreedt en versterkt kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

extinction

A

afwezigheid van reinforcement van de response en de daaropvolgende afname in response rate.
Zowel bij klassieke als operante conditionering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

partial reinforcement

A

een specifieke response levert soms een reinforcer op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

generalisatie en discriminatie

A

generalisatie: een stimulus gelijk aan de geconditioneerde stimulus roept ook de geconditioneerde response op.

discriminatie (vermindert generalisatie): treedt op door herhaaldelijk de ongeconditioneerde stimulus te presenteren, gevolgd door de geconditioneerde stimulus, en een hierop lijkende stimulus door niks!
bijv honden en grijs en zwart plein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly