Hoofdstuk 16 Personality disorder Flashcards

1
Q

DSM-5 criteria peronality disorder

A

De definitie van een psychische stoornis in de DSM-5 is een hele mond vol. Psychische stoornissen worden als volgt gedefinieerd: ‘Een psychische stoornis is een syndroom, gekenmerkt door klinisch significante symptomen op het gebied van de cognitieve functies, de emotieregulatie of het gedrag van een persoon, dat een uiting is van een disfunctie in de psychologische, biologische, of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren. Psychische stoornissen gaan gewoonlijk gepaard met significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied of bij andere belangrijke bezigheden. Een reactie op een veelvoorkomende stressor of een verlies, bijvoorbeeld het overlijden van een dierbare, die te verwachten valt en cultureel wordt geaccepteerd, is geen psychische stoornis. Sociaal deviant gedrag (politiek, religieus of seksueel bijvoorbeeld) en conflicten die zich vooral afspelen tussen een individu en de maatschappij zijn geen psychische stoornissen tenzij de deviantie of het conflict het gevolg is van disfunctioneren van het individu, zoals in het voorgaande wordt beschreven.’

Belangrijke elementen uit deze definitie zijn bijvoorbeeld:
•Een stoornis is een syndroom, dat betekent dat het gaat om een verzameling van verschillende symptomen.
•Er is pas sprake van een stoornis als de symptomen klinisch significant zijn. Dat betekent dat er sprake moet zijn van klinisch significante lijdensdruk of beperkingen, het dagelijks functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied of bij andere belangrijke bezigheden dient sterk verstoord te zijn.
•Symptomen hebben betrekking op cognitieve functies (aandacht, concentratie, geheugen, inhoudelijk consistent denken), de emotieregulatie (omgaan met en uiten van emoties) of het gedrag van een persoon.
•De symptomen zijn een uiting van onderliggende disfuncties in de psychologische, biologische, of ontwikkelingsprocessen. Het gaat er dus om dat de bron van de symptomen in de persoon zelf zit en dat de symptomen niet veroorzaakt worden door de situatie of de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voor en nadelen DSM-V

A

Argumenten voor zijn onder andere:
•Een systeem om stoornissen te kunnen categoriseren is een essentieel communicatiemiddel voor wetenschappers en clinici. Een classificatiesysteem dient als een ‘woordenboek’ voor het veld van de psychische gezondheid. Door een systeem om stoornissen te categoriseren en te labelen, kunnen we wetenschappelijk onderzoek doen en behandelmethoden ontwikkelen en toepassen.
•Een classificatiesysteem vergroot de betrouwbaarheid. Dat wil zeggen, de mate waarin verschillende clinici tot dezelfde conclusie komen wanneer ze onafhankelijk van elkaar dezelfde persoon classificeren. Om de betrouwbaarheid te bevorderen is er in de DSM-5 geprobeerd om psychische stoornissen zo objectief mogelijk te definiëren, namelijk in termen van symptomen die een clinicus kan observeren of kan meten door eenvoudige vragen te stellen.
•Gebruik van een classificatiesysteem vergroot de validiteit van de classificaties die gemaakt worden. In dit geval betekent validiteit de mate waarin de categorieën die het systeem onderscheidt ook klinisch bruikbaar zijn. Door het gebruik van een min of meer valide classificatiesysteem, kunnen bijvoorbeeld keuzes gemaakt worden over behandelingen die aansluiten en kunnen voorspellingen gedaan worden over het beloop van een stoornis.

Argumenten tegen zijn onder andere:
•Sommige begrippen zijn arbitrair. Wanneer is iets klinisch significant? Hoe kun je vaststellen dat een stoornis echt iets in de persoon is en niet in de omgeving? Hoe kun je vaststellen of iets een normale reactie op een gebeurtenis is of niet? Dit soort zaken vraagt altijd om interpretatie.
•Hoewel een classificatiesysteem kan bijdragen aan de validiteit, is het niet zo dat we zeker weten dat elke categorie stoornissen in de DSM-5 ook dezelfde oorzaak heeft. Bovendien reageren niet alle personen met een bepaalde stoornis op dezelfde manier op behandeling. Er is daarom kritiek, van bijvoorbeeld de National Institute of Mental Health, dat classificatie zich meer op de biologische oorzaken of uitingsvormen van een stoornis zou moeten richten. Zij vinden dat men nog meer zou moeten focussen op objectieve meetinstrumenten die gebaseerd zijn op laboratoriumtechnieken, om zo de validiteit te vergroten.
•Het labelen van een stoornis kan stigmatiserend werken, waardoor de zelfwaardering van een persoon met een stoornis, maar ook de waardering van anderen lager wordt. Het risico bestaat ook dat clinici meer naar het label gaan kijken, dan naar de persoon. Het is dus van belang dat een label alleen toegekend wordt aan de stoornis en niet aan de persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 oorzaken psychische stoornissen

A

In het boek wordt onderscheid gemaakt tussen drie oorzaken voor psychische stoornissen:

  1. Predisponerende oorzaken, ook wel ‘kwetsbaarheden’ genoemd. Dit zijn factoren die al ruim voor het begin van een stoornis aanwezig zijn en een persoon kwetsbaar maken voor het ontwikkelen van een stoornis. Hieronder vallen biologische factoren, zoals een genetische kwetsbaarheid of schadelijke omgevingsinvloeden op de hersenen, maar ook psychische kwetsbaarheden, zoals persoonlijkheidsfactoren, aangeleerd gedrag of maladaptieve denkpatronen.
  2. Precipiterende oorzaken, ook wel ‘uitlokkende factoren’ genoemd. Dit zijn de directe aanleidingen voor een stoornis. Vaak gaat het om ingrijpende gebeurtenissen die stress veroorzaken.
  3. Instandhoudende oorzaken (perpetuating causes). Hierbij gaat het vaak om gevolgen van een stoornis die ervoor zorgen dat de stoornis in stand gehouden wordt. Bijvoorbeeld: iemand met een angststoornis zal de situatie die angst oproept proberen te vermijden. Echter, door dat vermijden zal de persoon nooit leren dat waarvoor hij of zij bang is, zeer waarschijnlijk niet zal optreden. Het vermijdingsgedrag is in dit voorbeeld een instandhoudende factor.

De wisselwerking tussen predisponerende oorzaken en precipiterende oorzaken, kan weergegeven worden in een zogeheten diathese-stressmodel (deze term wordt in het boek overigens niet gegeven). Zo’n model gaat ervan uit dat een persoon biologisch of psychisch kwetsbaar kan zijn (predisponerende oorzaken) en daardoor ontvankelijk is voor stoornissen. Tegelijkertijd kunnen er stressfactoren zijn die het ontstaan van een stoornis uitlokken of versterken (precipiterende oorzaken). Hoe groter de kwetsbaarheid, hoe minder stress er nodig is om tot een stoornis te leiden en vice versa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gegeneraliseerde angststoornis

A

Een gegeneraliseerde angststoornis (GAS) is een angststoornis die gekenmerkt wordt door piekeren en zorgen maken. Een persoon met een GAS is steeds gespannen en geagiteerd, maar er is niet één enkele, duidelijke oorzaak te identificeren. Personen met een GAS maken zich vrijwel de hele tijd zorgen, over veel verschillende zaken. Ze ervaren vaak lichamelijke klachten, slaapproblemen en prikkelbaarheid. Bij de meeste angststoornissen neemt de spanning af, als de stressvolle situatie verdwijnt, bij GAS is dit niet het geval, er komen nieuwe zorgen voor in de plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

paniekstoornis

A

Een paniekstoornis is een stoornis die gekenmerkt wordt door plots opkomende aanvallen van extreme angst, die aanvallen gaan gepaard met fysieke symptomen zoals hartkloppingen en versnelde ademhalingen. Bij een paniekstoornis komen deze aanvallen vaak op en lijken onvoorspelbaar te zijn. Er lijkt geen duidelijke oorzaak te zijn die de paniek uitlokt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Agorafobie

A

Sommige personen met een paniekstoornis gaan situaties vermijden waar, in het geval van een paniekaanval, ontsnappen moeilijk is. Vaak zijn dat plaatsen waar veel mensen zijn. Als dit soort vermijding optreedt wordt er gesproken van agorafobie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Specifieke fobie

A

Een specifieke fobie wordt, in tegenstelling tot GAS en paniekstoornis, gekenmerkt door intense, irrationele angst, voor één, duidelijk te identificeren, object of situatie. Bij sociale fobie is de situatie waar men angst voor heeft het ‘bekeken’ of ‘beoordeeld’ worden door anderen. Een fobie kan ook tot een paniekaanval leiden, maar anders dan bij een paniekstoornis is er bij een fobie een heel duidelijke uitlokkende situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verschil tussen vrees (fear) en angst (anxiety)

A

Vrees is een reactie op een object of situatie die aanwezig is. Vrees kan zich ontwikkelen tot een fobie als het leidt tot een irrationeel verlangen om het gevreesde object of de gevreesde situatie te vermijden. Angst is het zich zorgen maken over iets wat nog niet aanwezig is of nog niet plaatsgevonden heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

4 d ‘s

A

Deviance
Distress
Disfunction
Danger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Reliability diagnose

A

Different diagnosticians all trained in the use of the system, reach the same conclusion when they independently diagnose the same individuals.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Validity diagnostic system

A

Index to which the categories it identifies are clinically meaningful. Leiden mensen met zelfde diagnose op zelfde manier, komt hun lijden van zelfde oorzaken, helpt het toekomstig verloop disorder voorspellen? Behulpzaam bij keuze effectieve behandeling?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ICD-10

A

International classification of diseases
NIMH NATIONAL INSTITUTE FOR MENTAL HEALTH , bezig met eigen classificatie.

DSM MEER ALS WOORDENBOEK DAN ALS BIJBEL GAAN ZIEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nadelen label

A

Interfereert met copingsmogelijkheden persoon
Stigma
Verminderen zelfwaardering
Maakt artsen blind voor andere kwaliteiten persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Predominantly inattentive type & hyperactive impulsive type

A

2 soorten ADHD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oorzaken mental disorders

A

Allemaal brain involved

Predisposing causes

precipitating causes

Perpetuating causes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gender bias in diagnose

A

Fig 16.4
Antisocial en histrionic personality, meer diagnose antisociaal als beschreven als man, en meer als histrionic als beschreven als vrouw

17
Q

Schizofrenie

Delusion

A

False belief held in the face of compelling evidence of the contrary.Waan, achtervolgingswaan, controlewaan, grootheidswaan

18
Q

Hallucinaties

A

False sensory perceptions, dingen horen of zien die er niet zijn. Stemmen horen, neurale activiteit in die gebieden.

19
Q

Catatonisch gedrag

A

Unresponsive to the environment

Catatonic stupor: complete lack of movement for long periods.

20
Q

Negatieve symtomen

A

Involve lack of, or reduction in, expected behaviors, thoughts, feelings and drives. Langzamere lichaamsbewegingen, poverty of speech, flattened affect ( reduction or absence of emotional expression), loss of basic drives zoals honger, plezier, sociaal terugtrekken.
Stupor niet want actively maintained.

21
Q

Family environment en low risk children en high risk schizophrenia children.

A

Disordered communicatie thuis alleen van invloed op high risk children.
Expressed emotion tegenover iemand met mental disorder, invloed daarvan, hoe groter expressed emotion grotere kans op terugker symptomen of hospitalisatie.

Herstel van schizofrenie is mogelijk, die kans is groter in ontwikkelingslanden dan in westerse landen. Meer interdependentie, familiebanden ontw.landen.
Sommige anti psychotica kans op herstel kleiner?

22
Q

Development model van schizofrenie

A

Invloed genen, environmental experiences,
a person ‘s present neural en behavioral condition, progressie in chronic condition.

Figuur 16.10

23
Q

Personality disorders

A

Someone’s personality falls out of the normal range.

Style of interaction odd or extreme.