Hoofdstuk 9 Flashcards

1
Q

Wat zijn de belangrijkste componenten van het informatieverwerkingsmodel van de geest dat hier wordt gepresenteerd?

A

Het zintuiglijk geheugen, korte termijn (werk)geheugen en lange termijn geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de functie van het sensorisch geheugen?

A

Brengt zintuiglijke prikkels naar de hersenen om het te verwerken. Slaat alle sensorische input voor een kort moment op, zodat de hersenen kunnen kiezen wat onthouden moet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de basisfuncties van kortetermijnopslag en hoe wordt deze geheugenopslag
gelijkgesteld met bewustzijn? Hoe lijkt het werkgeheugen op de centrale verwerkingseenheid van een computer?

A

In de kortetermijnopslag wordt alle informatie die is verkregen of opgehaald verwerkt. Daar bewaren we alle bewuste acties, gedachten, gevoelens en redeneringen. Daarom gelijkgesteld met bewustzijn. Vergelijkbaar met computer omdat het recent verkregen info of info die al in het systeem bestond, kan verwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn in het informatieverwerkingsmodel de functies van aandacht, codering en ophalen?

A

Aandacht: het proces dat de stroom van elementen van sensorisch geheugen naar
kortetermijngeheugen mogelijk maakt voor gebruik en/of evaluatie. Codering: het proces waarbij de
informatie van het kortetermijngeheugen naar het langetermijngeheugen gaat. Door bewust informatie
te onthouden, verplaatsen we ze naar het langetermijngeheugen. Ophalen: het proces waarbij informatie die lang op het langetermijngeheugen is opgeslagen, naar
het kortetermijngeheugen wordt gebracht voor gebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van “snel” en “langzaam” denken?

A

Snel: snel, moeiteloos, onbewust, automatisch, intuïtief en zonder controle.
Langzaam: inspannend, bewust, weloverwogen, gecontroleerd, expliciet gericht op een probleem of situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aan welke twee concurrerende behoeften wordt voldaan door ons aandachtssysteem?
Hoe verhouden de concepten van preattente verwerking en top-down controle van de attente
poort zich tot deze twee behoeften?

A
  1. Het richten van alle mentale middelen op
    onze huidige focus en niet worden afgeleid door andere stimuli. 2. Het monitoren van irrelevante stimuli
    om grotere voordelen of potentieel gevaar van een andere gebeurtenis of situatie te interpreteren.
    Preattente verwerking sorteert irrelevante informatie en laat alleen zien wat cruciaal is voor de taak, of
    wat zou kunnen wijzen op een potentieel voordeel of gevaar. Top Down Control Gate zijn de commando’s
    die naar de Preattentive Processing Gate worden gestuurd om het sensorische geheugen te informeren
    over welke soorten informatie relevant kunnen zijn in de bovengenoemde contexten. Deze twee functies
    bepalen het doel en de innerlijke machinerie van ons aandachtssysteem.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk bewijs uit onderzoek toont aan dat mensen irrelevante geluiden en beelden zeer effectief
screenen wanneer ze zich concentreren op een moeilijke perceptuele taak?

A

Cocktailparty-fenomeen: we zijn in staat om gelijktijdige zintuiglijke stimuli van elkaar te scheiden en onze aandacht te richten op alleen relevante, terwijl we zorgen dat de anderen onze aandacht niet bereiken. Daarom kunnen we bij een taak waar veel aandacht voor nodig is, andere zintuigelijke stimuli afsluiten die we anders heel makkelijk konden herkennen.
Experimenten met gelijktijdig afgespeelde
stemopnamen, opdracht om te luisteren naar 1, ook een beetje info uit andere meegekregen. Ook video waar absurde afbeeldingen zijn ingevoegd, de proefpersonen moesten aandachtvragende taak uitvoeren en zagen daardoor de afbeeldingen niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe stelt het sensorisch geheugen ons in staat om met terugwerkende kracht te horen of te zien waar we geen aandacht aan besteedden? Hoe hebben experimentatoren de duur van het auditieve en visuele sensorische geheugen gemeten?

A

Sensorisch geheugen zorgt dat we onze aandacht terug in de tijd kunnen verleggen om stimuli waar te nemen die we in eerste instantie genegeerd hadden. De genegeerde prikkels worden korte tijd in het zintuiglijke
geheugen bewaard en als het relevant blijkt, wordt de aandacht ernaar verlegd. De tijd waarvoor dat kan is ongeveer 8-10 seconden voor
geluiden en 1/3 van een seconde voor beelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is enig bewijs dat concepten die zijn opgeslagen in het langetermijngeheugen kunnen worden geprimed door stimuli die niet bewust worden waargenomen?

A

Experimenten hebben aangetoond dat prikkels die niet bewust worden waargenomen de
kortetermijnopslag binnenkomen en het gedrag van proefpersonen kunnen beïnvloeden, ook al is het
gedrag afhankelijk van het langetermijngeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt het concept van automatische, onbewuste verwerking van stimuli gebruikt om (a) het vermogen van mensen om meer dan één taak tegelijk uit te voeren en (b) het Stroop-interferentie-effect te verklaren.

A

Als inspannende taken routines worden, kunnen de hersenen meer aandacht en energie gaan besteden aan andere taken tijdens het uitvoeren van de routine. Soms worden sommige van deze vermogens onbedwingbaar (bijv. lezen). Het Stroop-interferentie-effect is het botsen van de bewuste actie van het uitspreken van de kleuren van de woorden en de onbewuste, onbedwingbare actie van het lezen van de woorden zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke drie algemene conclusies zijn naar voren gekomen uit studies van hersenmechanismen
van preattente verwerking en aandacht?

A
  1. Prikkels die niet worden gebruikt om sensorische en perceptuele gebieden
    van de hersenen te activeren. 2. Aandacht vergroot de activiteit die taakrelevante stimuli produceren in sensorische en perceptuele gebieden van de hersenen, en het vermindert de activiteit die taak-irrelevante stimuli produceren. 3. Neurale mechanismen in voorste delen van de cortex zijn
    verantwoordelijk voor de controle van de aandacht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is enig bewijs dat mensen informatie in de fonologische lus houden door subvocale
herhaling?

A

Mensen herhalen sequenties van informatie om ze in de lus te houden. Het aantal en de lengte van informatie die tegelijkertijd in de lus kan worden gehouden, hangt af van de taal zelf; langere en meer vocale elementen zijn moeilijker te blijven
herhalen dan korte en mindere. Variabelen van elementen die de subvocale herhaling kunnen beïnvloeden zijn direct van invloed op de spanwijdte van de fonologische lus, dus kunnen we concluderen dat deze twee met elkaar verbonden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom is de werkgeheugenspanne meestal twee items minder dan de geheugenspanne?

A

Tijdens de uitvoering van een taak concurreert de handhaving van energie en focus die nodig is om de taak te vervullen met die onthouden gegeven input, waardoor er minder focus en energie overblijft voor beide, waardoor de capaciteit van het werkgeheugen wordt verminderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn drie subcomponenten van executieve functies?

A

Het werkgeheugen (updaten), schakelen en remmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke vier algemene conclusies zijn er onderscheiden voor uitvoerende functies?

A
  1. Uitvoerende functies zijn zowel verenigd als divers, ze vertonen een correlatie tussen hun niveaus van bekwaamheid binnen een onderwerp, maar dit is geen perfecte
    correlatie en verschillen kunnen nog steeds voorkomen. 2. De
    genetische samenstelling definieert uitvoerende functies. Executieve functies worden qua vooruitgang geërfd van ouders, meer dan persoonlijkheid en IQ. Ze kunnen ook door
    ervaring worden ontwikkeld. 3. Niveaus van executieve functies kunnen ook sociale
    gedragskenmerken beïnvloeden, afhankelijk van de overdaad of het tekort in een van de uitvoerende
    functies kan dit resulteren in een specifiek gedrag of mentale toestand. 4. Er is een aanzienlijke
    ontwikkelingsstabiliteit in uitvoerende functies, wat betekent dat als deze functies adequaat waren in een persoon, ze waarschijnlijk zo zullen blijven als de persoon opgroeit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe laat het geval van Phineas Gage zien dat de prefrontale cortex gerelateerd is aan executieve functies?

A

Phineas Gage had schade opgelopen aan zijn prefrontale cortex. Zijn vermogen om te plannen en zich zorgen te maken over de toekomst werd beschadigd. Hij probeerde niet zijn mening voor zich te houden, sprak op een onzorgvuldige en vaak onbeschofte manier zonder rekening te houden met anderen. Dit was in tegenstelling met zijn oude persoonlijkheid. Zijn intelligentie leek wel volledig intact. Dus de prefrontale cortex is belangrijk voor uitvoerende functies en Phineas Gage heeft schade aan zijn remmingsfunctie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke algemene rol speelt de prefrontale cortex in het werkgeheugen?

A

Het in gedachten houden van verbale of visuele informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de verschillen tussen expliciet en impliciet geheugen, en hoe wordt elk geheugentype beoordeeld? In welke zin zijn impliciete herinneringen meer contextafhankelijk dan expliciete herinneringen?

A

Expliciete herinneringen: kunnen bewust opnieuw worden opgedoken en uitgedrukt. Worden beoordeeld door vragen rechtstreeks aan het onderwerp te richten en ze kunnen herinneringen expliciet uitdrukken (daarom ook wel declaratief geheugen). Kunnen op commando worden opgeroepen zonder rekening te houden met de context waarin het is verkregen of de omgeving. Impliciete
herinneringen: zijn alle non-verbale en onbewuste middelen die ons gedrag beïnvloeden die we niet bewust kunnen beschrijven. Worden beoordeeld door
gedragsreacties op testvragen die de proefpersoon niet expliciet kan beantwoorden (daarom ook wel
niet-declaratief geheugen). Kunnen niet worden opgeroepen, vertonen zich meestal niet zonder context waarin ze zijn verworven.

19
Q

Hoe verschillen de twee subklassen van expliciet geheugen van elkaar?

A

Episodische herinneringen: de eigen expliciete herinneringen vergezeld van hun gedachten en gevoelens op dat moment. Semantische herinneringen: algemene ideeën, schema’s en kennis
over het leven en zijn kenmerken zelf. Niet zo persoonlijk als episodische herinneringen.

20
Q

Wat voor soort experimentele resultaten was het spreading-activatiemodel van Collins en
Loftus ontworpen om te verklaren? Hoe bouwt het model voort op het idee dat mentale associaties een basis vormen voor geheugen en denken?

A

Dit model helpt ons de aard van associatie in onze geest te visualiseren, dat termen die nauw met elkaar
verbonden zijn, stevig verbonden zijn en aan elkaar trekken wanneer iemand opnieuw opduikt. Deze mentale associaties triggeren elkaar zowel figuurlijk als letterlijk, waardoor grote bundels associaties ontstaan die bestaan uit thema’s met verschillende gradaties van associatie ertussen.

21
Q

Wat zijn enkele voorbeelden van procedureel geheugen, en waarom worden dergelijke herinneringen geclassificeerd als impliciet?

A

Motorische vaardigheden, gewoontes en onbewust aangeleerde regels. Experiment waarbij proefpersonen sequenties met bepaalde regels te zien kregen zonder dat de regel werd verteld, maar de proefpersonen slaagden er nog steeds in om verschillende sequenties correct te sorteren. De mensen kunnen niet precies beschrijven hoe ze het doen, maar zijn nog steeds in staat om de taken uit te voeren, waardoor deze herinneringen impliciet zijn.

22
Q

Waarom wordt priming beschouwd als impliciet geheugen? Welke functie speelt priming in iemands dagelijkse denken?

A

Priming wordt niet bewust ervaren, maar het koppelt nieuw ontvangen sensorische informatie nog
steeds aan kennis die is opgeslagen in het langetermijngeheugen. Wanneer deze actie een reeks wordt, helpt het onze gedachtegang in een redelijke en logische volgorde en richting te houden, waarbij elke nieuwe kennis of zintuiglijke informatie wordt gekoppeld aan die ervoor en erna. Omdat priming volledig onbewust is, wordt het als impliciet beschouwd.

23
Q

Hoe ondersteunt het geval van H.M. het idee van een scherp onderscheid tussen werkgeheugen en langetermijngeheugen?

A

H.M. kon geen nieuwe langetermijnherinneringen vormen, maar kon zijn eerdere kennis en enkele primaire vaardigheden die relevant zijn voor het onthouden en gebruiken
van uit het hoofd geleerde kennis behouden. Hij kon zijn werkgeheugen heel efficiënt gebruiken terwijl
hij een taak kreeg, maar op het moment dat hij zijn aandacht verloor, vergat hij dat hij überhaupt een
taak kreeg. Dit enorme verschil in efficiëntie duidt op een scherp onderscheid tussen werkgeheugen en
langetermijngeheugen.

24
Q

Welk bewijs geeft aan dat de hippocampus en temporale kwabstructuren in de buurt ervan
betrokken zijn bij het coderen van expliciete langetermijnherinneringen?

A

Neuroimaging-studies hebben aangetoond dat hippocampus en aangrenzende gebieden van de
temporale kwab worden geactiveerd wanneer proefpersonen informatie krijgen om in gedachten te
houden, en een toename van de activiteit van deze gebieden correleert met de waarschijnlijkheid
dat het onderwerp de informatie langer onthoudt. Dit toont aan dat de hippocampus en aangrenzende
gebieden van de temporale kwab betrokken zijn bij het coderen van informatie die moet worden opgeslagen in het langetermijngeheugen.

25
Q

Waarom houdt infantiel geheugenverlies op rond de leeftijd van 4 jaar?

A

Tijdens de ontwikkeling van de hersenen ontwikkelt het vermogen om episodische herinneringen te
coderen zich veel langzamer dan dat van semantische herinneringen, maar deze onbalans houdt op rond
de 4 jaar. Dit is ook gecorreleerd aan de taalvaardigheid van het kind op het moment dat het geheugen moet worden gecodeerd; evenals hun zelfbewustzijn.

26
Q

Hoe kan een relatief gebrek aan episodisch geheugen in de vroege kindertijd en ouderdom
worden verklaard? Hoe lijkt het episodisch geheugen mensen te onderscheiden van andere soorten?

A

De prefrontale cortex ontwikkelt langzaam in de kindertijd en is gevoeliger, dus het loopt
meer schade op naarmate men ouder wordt. Episodische herinneringen stellen ons in staat om ons in de
tijd te verplaatsen, ons verleden te zien, nu af te leiden en de toekomst te projecteren, wat geen enkel ander levend wezen kan doen.

27
Q

Wat is enig bewijs, uit het laboratorium en uit het klaslokaal, dat hoe dieper een persoon nadenkt over een gegeven informatie, hoe groter de kans is dat het wordt gecodeerd in het langetermijngeheugen?

A

Laboratoriumbewijs is dat experimenten hebben aangetoond dat mensen de neiging hebben om
bepaalde woorden, zinnen of regels meer en langer te onthouden als ze worden gedwongen om na te
denken over en te leren door de betekenis ervan in een context, in plaats van alleen visuele en auditieve
aspecten. Bewijs uit de klas is dat volgens de resultaten van verschillende experimenten, studenten die uitwerken, vragen stellen aan zichzelf en nadenken over de delen die ze hebben gekregen om te bestuderen in plaats van degenen die de delen gewoon steeds opnieuw lezen.

28
Q

Hoe kan chunking worden gebruikt om de hoeveelheid informatie te vergroten die in het kortetermijngeheugen kan worden bewaard of in het langetermijngeheugen kan worden gecodeerd?

A

Chunking vermindert de hoeveelheid informatie die moet worden vastgelegd en kent een vrij zinnige betekenis toe aan de elementen en koppelt ze aan elkaar. Deze coderingselementen kunnen de capaciteit van het werkgeheugen en de hoeveelheid informatie die met succes in het langetermijngeheugen is gecodeerd vergroten.

29
Q

Hoe komt het opdelen van informatie die binnen hun expertisegebied ligt, in het uitstekende geheugen van experts?

A

Experts gebruiken een ander soort geheugen dat langetermijnwerkgeheugen wordt genoemd. Dat bewaart informatie die relevant is voor iemands expertise in het langetermijngeheugen en maakt deze gemakkelijk toegankelijk, zodat deze kan worden gebruikt om problemen op te lossen, vragen te
beantwoorden of taken uit te voeren die relevant zijn voor de expertise. Deze elementen van informatie zijn veel sterker met elkaar verbonden als ze op een logische manier worden gepresenteerd die door de expert zou worden herkend en leiden tot een goede nieuwe informatiebit die in het
langetermijngeheugen is bewaard. Door brokken informatie nauw verbonden te houden binnen een relatie van causaliteit, gelijkenis etc. verhogen experts de snelheid waarmee ze deze informatie onthouden. Wanneer deze problemen, vragen of taken op een willekeurige manier worden gepresenteerd, kunnen ze niet de volledige omvang van dit langetermijnwerkgeheugen benutten en hebben ze vrij schaarse resultaten.

30
Q

Wat is hiërarchische organisatie en hoe kan een dergelijke organisatie codering in het langetermijngeheugen vergemakkelijken?

A

Hiërarchische organisatie: het structureren van relevante kennis in een overkoepelende volgorde om ze
verdeeld te houden in mappen met de meest relevante informatie die in elk kan worden gevonden. De informatie is geclusterd in relevante categorieën, submappen en hogere orde categorieën. Door relevante informatie te koppelen aan een van hun belangrijkste kenmerken en deze te categoriseren, wordt het coderingsproces verbeterd met het maken van mappen en wordt het gemakkelijker om informatie te
extraheren wanneer dat nodig is.

31
Q

Hoe kan visualisatie helpen het geheugen voor verbaal gepresenteerde informatie te verbeteren?

A

Visualisatie kan helpen het visuele geheugen te verbinden met het verbale geheugen, waardoor de verbindingen worden versterkt en de kans wordt vergroot dat het in de toekomst wordt opgeroepen. Ook kunnen verschillende verbale informatie worden gebundeld als een visual om dezelfde hoeveelheid
informatie met minder ruimte in gedachten te houden.

32
Q

Welk bewijs ondersteunt de theorie dat langetermijnherinneringen eerst bestaan in een labiele (onstabiele), hippocampusafhankelijke toestand – en als ze dan niet verloren gaan, dat ze geleidelijk worden geconsolideerd in een stabielere vorm die niet afhankelijk is van de hippocampus?

A

Studies bij patiënten die tijdgraded retrograde amnesie ervaren na
het verwijderen van de hippocampus en met neuroimaging-studies uitgevoerd met mensen met intacte,
normaal functionerende hersenen en normale herinneringen. Deze studies hebben aangetoond dat wanneer recente herinneringen worden opgeroepen, de hippocampus wordt geactiveerd; Maar wanneer vrij oude herinneringen worden opgeroepen, wordt de hersenschors geactiveerd, maar niet de hippocampus.

33
Q

Wat zou de waarde kunnen zijn van de verhoogde aanpasbaarheid van
langetermijnherinneringen die optreedt tijdens het ophalen?

A

Om bepaalde herinneringen met betrekking tot relevante, up-to-date aspecten van het leven te behouden, kunnen deze herinneringen worden gewijzigd, geknipt of volledig verloren (vergeten) wanneer dat nodig is. Wanneer deze herinneringen sluimerend zijn, zijn ze nogal statisch;
Maar wanneer ze worden opgeroepen, is het mogelijk om ze aan te passen om verschillende doeleinden te dienen.

34
Q

Wat is enig bewijs dat slaap de duurzaamheid en kwaliteit van het langetermijngeheugen bevordert?

A

Tijdens de slow-wave slaap wordt de hippocampus geactiveerd, wat kan wijzen op de consolidatie en verheldering van herinneringen en het verkrijgen van nieuw inzicht in een probleem waaraan eerder is gewerkt, met name voor het slapengaan.

35
Q

Wat zeggen de principes van associatie door contiguity en associatie door gelijkenis over het ophalen uit het langetermijngeheugen? Hoe hangt volgens Jakobus het tweede principe af van het eerste?

A

Associatie door contiguity: als twee thema’s logisch gerelateerd zijn of gedurende iemands leven zijn gekoppeld, brengen ze elkaar in het werkgeheugen als ze worden opgeroepen. Associatie door gelijkenis: het herinneren van twee entiteiten die gemeenschappelijke aspecten delen,
maar niet noodzakelijkerwijs door één in hun geest zijn gekoppeld. De kennis die nodig is om een complex idee te construeren en te beseffen dat een specifieke reeks aspecten betrekking heeft op beide, zou voortkomen uit associatie door contiguity.

36
Q

Hoe kan elaboratieve codering het ophalen vergemakkelijken? Hoe wordt het idee ondersteund door een geheugentestexperiment?

A

Door meer informatie met betrekking tot het primaire stukje kennis te coderen, wordt de kans groter dat
deze informatie de werkelijke kennis kan oproepen, vooral wanneer de suggestieve informatie door het onderwerp zelf wordt vastgelegd. Het geheugentestexperiment verdeelde proefpersonen in vier categorieën waarin ze één woord of drie woorden opnamen die bij een kennis hoorden; en wanneer ze werden getest, ze kregen hun eigen aantekeningen of die van iemand anders. De resultaten tonen aan dat mensen die drie woorden voor elk woord hebben opgenomen en hun eigen notities tijdens de test hebben gebruikt, meer dan 90% scoorden, terwijl degenen die slechts één woord opnamen en de notities van één woord van iemand anders gebruikten, slechts ongeveer 10% van de woorden konden onthouden.

37
Q

Hoe is het effect van context op geheugen adaptief? Wat is enig bewijs dat ophalen het beste is wanneer de ophaalcontext vergelijkbaar is met de coderingscontext?

A

Onze ervaringen uit het verleden in een bepaalde context zijn vaak relevant voor onze toekomstige ervaringen in die context. Studies hebben aangetoond dat sommige aspecten van de context waarin een herinnering wordt verkregen, ook kunnen helpen bij het verbeteren van het ophalen, zoals de omgeving zelf of een bepaalde stimulus die tijdens het leren werd gepresenteerd.

38
Q

Wat betekent het om te zeggen dat herinneringen geconstrueerd zijn?

A

Herinneringen zijn geen exacte verslagen van gebeurtenissen uit het verleden. Het zijn stukjes informatie
die tot op zekere hoogte logisch met elkaar verbonden zijn en de resterende lege plekken worden door ons opgevuld met betrekking tot onze eerdere kennis van de wereld en onze redenering over wat deze plekken zou moeten vullen. Deze maken ze constructies in plaats van exacte opnames van ons verleden.

39
Q

Hoe toonde Bartlett aan dat cultuurspecifieke schema’s van invloed zijn op de manier waarop mensen zich een verhaal herinneren?

A

De manier waarop we de herinneringen die we hebben herstructureren volgens onze redenering is zeer subjectief voor onze reeds bestaande ideeën over de wereld en zijn aspecten op een stereotiepe manier. Deze reeds bestaande standaardrepresentaties worden schema’s of scripts genoemd en worden vaak gebruikt om onbewust de gaten op te vullen van een geheugen dat wordt geprobeerd opnieuw op te
duiken. Bartlett demonstreerde dit met een studie waarbij een verhaal werd verteld aan universiteitsstudenten die, toen hen werd gevraagd het verhaal later opnieuw te vertellen, enkele gaten opvulden volgens hun begrip van de wereld die is geconstrueerd met grote invloed van de cultuur van de geografie waarin ze zijn opgegroeid en gewend zijn.

40
Q

Wat is enig bewijs dat de herinneringen van ooggetuigen, zelfs wanneer ze zeer zelfverzekerd worden uitgedrukt, niet altijd betrouwbaar zijn? Wat is enig bewijs dat suggesties die na de
gebeurtenis worden gedaan, de herinneringen van ooggetuigen kunnen beïnvloeden?

A

Veel veroordeelde mensen die later zijn vrijgesproken, zijn ten onrechte veroordeeld, meestal vanwege
zelfverzekerde ooggetuigen. Sommige van deze ooggetuigen zijn gehypnotiseerd of onderworpen aan
suggesties die hun ware herinneringen veranderden en hen min of meer zeker maakten van een aanblik die ze beweren te hebben gezien. Verschillende studies hebben aangetoond dat sommige subtiele
suggesties zoals tekenen van waardering het vertrouwen van ooggetuigen in hun getuigenis kunnen
vergroten, en de manier waarop een vraag of probleem wordt gepresenteerd en geformuleerd, kan ook het antwoord veranderen dat een getuige kan geven.

41
Q

Hoe zijn valse herinneringen aan ervaringen uit de kindertijd geïmplanteerd in experimenten?
Welk bewijs geeft aan dat verbeelding de constructie van valse herinneringen kan vergemakkelijken?

A

Door bepaalde gebeurtenissen te beschrijven en de deelnemers te vragen de gebeurtenis te visualiseren
en hen van details te voorzien, konden onderzoekers sommige deelnemers ervan overtuigen dat ze zich een gebeurtenis herinneren die in feite nooit heeft plaatsgevonden. In plaats van er alleen maar over na te denken, wanneer deelnemers wordt gevraagd om zich het evenement levendig voor te stellen en te visualiseren, nam het aantal overtuigingen onder de deelnemers sterk toe, zelfs vergezeld van enkele details over het evenement dat nooit voor de deelnemers is ingesloten.

42
Q

Hoe kunnen bronverwarring en sociale druk bijdragen aan de constructie van valse herinneringen?

A

Bronverwarring kan het standpunt van een herinnering veranderen, zoals in wie het eigenlijke onderwerp van de gebeurtenissen was, evenals de inhoud. Sociale druk kan ervoor zorgen dat mensen herinneringen creëren door ze te waarderen omdat ze zich herinneren waar om is gevraagd; of kan iemand twijfelen aan zijn echte herinneringen door zijn zekerheid te onderdrukken en hem onder druk te zetten om ervan
overtuigd te zijn dat hij de gebeurtenis overdrijft.

43
Q

Waarom kunnen verschillen in executieve functies van invloed zijn op iemands toekomstige geheugencapaciteiten?

A

Intenties die zijn opgeslagen in het toekomstige geheugen verbruiken cache en bronnen die moeten
worden onderhouden, en slechte uitvoerende functies geven aan dat het moeilijker zal zijn om het geheugen te onderhouden en ernaar te handelen zodra het tijd is.