Hoofdstuk 6 Flashcards

1
Q

Hoe kan het proces van sensatie worden beschreven als een keten van drie verschillende soorten
gebeurtenissen?

A

Eerst fysieke stimulus. Dan fysiologische respons: chemische en elektrische reacties om input te verwerken. Daarna zintuiglijke ervaring: ervaren van subjectieve en psychologische sensatie of perceptie van de stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In het algemeen, hoe produceren fysieke stimuli actiepotentialen in sensorische neuronen?

A

Sensorische receptoren ontvangen de fysieke stimuli, creëren een elektrische verandering om neurale impulsen in de sensorische neuronen te beginnen. De impulsen worden naar het relevante hersendeel gebracht om te worden verwerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In het algemeen, hoe coderen sensorische systemen informatie over de hoeveelheid en het soort
energie?

A

Sensorische systemen coderen kwantitatieve variaties (interpretatie als sterk of zwak zintuig, afhankelijk van de frequentie afgevuurde actiepotentialen). Die worden gecodeerd door sets neuronen, en worden daarom geïnterpreteerd als verschillende sensaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de waarde van sensorische aanpassing? Hoe kun je aantonen dat adaptatie kan plaatsvinden in neuronen in de hersenen, niet alleen in receptoren?

A

Bij hoge sensorische aanpassing worden de sensorische receptoren zich minder bewust van de sensatie rondom. Bij afname van aanpassing, wordt de gevoeligheid hoger. De aanpassing gebeurt vaak in de receptoren, maar in specifieke omstandigheden waar de prikkels hoog zijn kan het ook in het centrale zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe leidde Weber een wet af uit gegevens over net merkbare verschillen? Hoe kan de wet van Weber worden gebruikt om te voorspellen in welke mate twee stimuli moeten verschillen voordat een
persoon ze uit elkaar kan houden?

A

Door Weber is aangetoond dat er voor elk zintuig een constante verhouding was tot just-noticeable-difference geralateerd aan de minste van twee verschillende zintuigen. Door het aandeel jnd voor elk zintuig te beoordelen en toe te passen op de maten van de stimuli, zou je kunnen voorspellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe vinden transductie, kwalitatieve codering en kwantitatieve codering plaats voor het reukvermogen?

A

Transductie: proces waarbij moleculen kleven aan het slijmvocht over het reukepitheel, en daarin oplossen. En vervolgens wordt het door reukneuronen in het reukepitheel verwerkt. Kwalitatieve codering: wordt bepaald door welk type de 400 olfactorische neuronen zijn geactiveerd. Kwantitatieve codering: wordt bepaald door hoeveel van de neuronen door de moleculen zijn geactiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ruiken we voedsel dat al in onze mond zit, en welk bewijs geeft aan dat geur sterk bijdraagt aan de smaak?

A

Sommige moleculen van het eten gaan via de neuskeelholte naar de neusholte, en worden daar onderworpen aan hetzelfde proces als wanneer het binnenkomt via de neusgaten. Onderscheid tussen smaken is met dichte neusgaten moeilijk, omdat de lucht in de mond uit de neusgaten komt als we kauwen of slikken, dragen we de moleculen van de neuskeelholte naar de neusholte. De signalen van reuksensoren en smaakreceptoren komen samen in de orbitofrontale cortex, waardoor ze samenhangen bij smaakervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe beïnvloeden geslacht, leeftijd, genetische verschillen en ervaring de gevoeligheid voor geuren?

A

Geslacht: vrouwen betere reukvermogen dan mannen. Leeftijd: jongeren beter dan ouderen, omdat de gevoeligheid van de neus afneemt als je ouder wordt. Genen: bepaalde chemicaliën alleen kunnen ruiken als je een bepaald gen hebt, en bepaalt soms hoe een geur wordt waargenomen. Ervaring: gevoeliger worden in het detecteren en onderscheiden van geuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het bewijs (a) dat mensen andere individuen kunnen identificeren door geur; b) dat moeders de geuren van hun baby’s zeer spoedig na de geboorte kunnen identificeren; en (c) dat baby’s snel leren de geur van hun moeder te herkennen?

A

Volgens studies kunnen mensen elkaars geur snel onderscheiden. Moeders na 10 tot 60 min met pasgeboren baby’s kunnen de geur van kleding onderscheiden. Baby’s binnen een week al geur van moeder onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vanuit een evolutionair perspectief, waarom zouden muizen er de voorkeur aan geven om te
paren met anderen die het meest anders ruiken dan zijzelf? Welk bewijs suggereert dat het waar zou
kunnen zijn voor mensen?

A

Kans verkleinen dat de ander genetisch verwant is, zo bijdragen aan genetische variabiliteit. Bij mensen ook getest. Vruchtbare vrouwen zonder hormonale anticonceptie geven voorkeur aan geur van meest aantrekkelijke man. Vrouwen met hormonale anticonceptie en in lage vruchtbaarheidsperiode hadden geen voorkeur. Aversie tegenover elkaars geuren bij grootste risico’s op incest (broer-zus, vader-dochter, moeder-zoon).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke menselijke anatomische kenmerken komen overeen met de mogelijkheid dat we
feromonen produceren en erop reageren? Welke observaties en redeneringen suggereren dat we geen
seksaantrekkende feromonen produceren?

A

Op strategische plaatsen in lichaam zitten geurafscheidende klieren. We lijken een vermogen te hebben om feromonen waar te nemen. Maar studies hebben aangetoond dat er geen specifieke geur was die een bepaald doel leek te hebben. Veel feromoonafscheidende dieren paren in bepaalde jaargetijde of periode van hun leven, bij mensen is dat niet dus feromonen is niet nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe vindt transductie in het algemeen plaats in smaak?

A

Chemische stof lost op in speeksel, komt in contact met geschikte smaakreceptoren. Daar komen elektrische veranderingen die zorgen voor veranderingen in actiepotentiaal, eerst in smaakreceptoren en daarna in sensorische neuronen die naar het centrale zenuwstelsel en de hersenen lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de zes primaire smaken? Hoe vindt transductie in het algemeen plaats in smaakreceptorcellen?

A

Zoet, zuur, zout, bitter, umami, vet. Smaakcellen hebben gevoelige uitbreidingen die de smaakcellen aanzetten tot actiepotentiaal produceren. Wat actiepotentialen op gang brengt in de smaaksensorische neuronen die via synaptische transmissie naar de hersenen gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vanuit een evolutionair perspectief, (a) wat is de functie van elk van de primaire smaken, (b)
waarom smaken zoveel chemisch diverse stoffen bitter, en (c) waarom neemt het bittere gevoel toe bij
vrouwen tijdens de zwangerschap?

A

a. Leiden naar noodzakelijke en aangename stoffen, of weghouden van gevaarlijke stoffen. b. Omdat de chemicaliën gevaarlijk zijn en vermeden moeten worden. c. Foetussen zijn heel gevoelig voor zelfs lage toxische stoffen, moeder kan het kind zo beter beschermen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op welke manieren is pijn een “lichaamszin” en een drijfveer? Hoe illustreert observatie van
mensen geboren zonder pijngevoeligheid de waarde van pijn?

A

Pijn komt niet voort uit de dader maar van de schade zelf. Heeft zijn eigen fysieke manifestaties en gezichtsuitdrukking als emotie. Als drive zorgt het ervoor dat we wegblijven van de oorzaak van pijn. Mensen geboren zonder gevoel van pijn krijgen vaak voorkombare verwondingen, overlijden vroeg door ernstige schade of infecties bijv. Dat toont de evolutionaire verklaring en het belang van het gevoel van pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de anatomische basis voor een onderscheid tussen eerste en tweede pijn?

A

Eerste pijn: scherp en onmiddellijk; overgedragen door A-deltavezels (zijn sterk gemyeliniseerd, dikker en snel geleidend) Tweede pijn: late, doffe, brandende pijn; overgedragen door c-vezels (dun, ongemyeliniseerd, geleiden langzaam).

17
Q

Wat zijn drie verschillende componenten van pijnervaring, en welk bewijs verbindt deze met
drie verschillende delen van de hersenen?

A
  1. Sensorische component: waargenomen door soma- sensorische cortex. Beschrijft de intensiteit van pijn en lokaliseert het op het lichaam. 2. Primaire emotionele en motiverende component: onmiddellijk ervaren, afhankelijk van het cingulate en insulaire cortices. 3. Secundaire emotionele en motiverende component: de zorg veroorzaakt door de pijn, bezorgdheid van toekomst en betekenis van de pijn. Beheerd door prefontale cortex.
18
Q

Hoe veroorzaakt ziekte een algemene toename van pijngevoeligheid en hoe veroorzaakt letsel
een gelokaliseerde toename van pijngevoeligheid?

A

Om de patiënt stabiel en veilig te houden, om energie te behouden om tegen ziekte te vechten. Na verwonding worden de sensorische neuronen in gewonde gebied gevoeliger door de chemicaliën die vrijkomen uit bestaande cellen (wordt ervaren als intense pijn), mechanisme is geëvolueerd om te motiveren om gewonde gebied te beschermen

19
Q

Hoe kan pijninput worden geremd bij het binnendringen in het centrale zenuwstelsel, en hoe kunnen endorfines bij dit proces worden betrokken?

A

Neuronen in de periaqueductaal grijs (PAG) sturen axonen naar beneden om pininput te remmen. Sommige endorfines worden geproduceerd in het czs en sommige veranderen de gevoeligheid van de neuronen waaraan ze binden. Endorfines werken zowel in PAG als in gestimuleerde gebied om pijn te remmen.

20
Q

Wat is enig bewijs dat stress-geïnduceerde analgesie op zijn minst gedeeltelijk wordt
gemedieerd door endorfines?

A

Proefpersonen geïnjecteerd met chemicaliën die de productie en distributie van endorfines blokkeren, vertonen geen stress-geïnduceerde analgesie bij bedreigingen. Bij de anderen zonder chemicaliën wel dit soort analgesie.

21
Q

Wat is enig bewijs dat pijn kan worden verminderd door geloof?

A

Minder pijn door (religieuze) ceremoniële acties. Minder Pijn door placebopillen. Bij behandeling met endorfine blokkade voorafgaand aan placebo, waren de effecten van placebo ondergraven, wat kon wijzen op dat endorfinsecretie door geloof geïnduceerde analgesie mogelijk maakt.

22
Q

Wat zijn de functies van het buitenoor, middenoor en binnenoor?

A

Buitenoor: verzamelt en brengt fysiek geluid via de gehoorgang naar trommelvlies. Die trilt de 3 gehoorbeentjes, die trillen tegen het ovale raam (aan andere kant van middenoor). Binnenoor: transduceert geluid van ovale raam, en hier bevindt zich het slakkenhuis. Tussen de 2 delen van slakkenhuis is het binnenste kanaal, dat heeft haarcellen, die maken verbinding met de auditieve neuronen die naar de hersenen lopen.

23
Q

Hoe vindt transductie plaats in het binnenoor?

A

De door geluid geïnduceerde trilling van de gehoorbeentjes tegen het ovale venster zorgt voor trillingen naar de vloeistof in het buitenste kanaal van het slakkenhuis, die een op en neer zwaaiende beweging
van het basilair membraan produceert. Het tectoriale membraan, dat parallel loopt aan het basilaire
membraan, beweegt niet als het basilaire membraan beweegt. Tussen deze twee membranen zitten veel
kleine haarcellen met veel haartjes erop. Wanneer het basilaire membraan naar het tectoriale membraan beweegt, worden deze haren gebogen. Deze buiging zorgt ervoor dat kleine poriën in het
celmembraan opengaan, wat een verandering in de elektrische lading over het membraan veroorzaakt.
Dit zorgt er op zijn beurt voor dat elke haarcel neurotransmittermoleculen vrijgeeft bij zijn synapsen op
auditieve neuronen, waardoor de snelheid van actiepotentialen in die neuronen toeneemt.

24
Q

Hoe verschillen twee soorten doofheid in hun fysiologische basis en mogelijke behandeling?

A
25
Q

Hoe verklaart de reisgolftheorie het patroon van gehoorverlies dat optreedt als we ouder
worden?

A

Vermogen om hoogfrequente geluiden te horen verslechtert. Volgens de theorie omdat het deel van haarcellen dat verantwoordelijk is voor het coderen van hoge tonen. allerlei geluiden ontvangt, terwijl cellen die zijn voor het coderen van lage tonen alleen lage tonen ontvangen.

26
Q

Hoe codeert de timing van het actiepotentieel voor de geluidsfrequentie? Hoe produceren
cochleaire implantaten de perceptie van toonhoogte?

A

Voor geluiden onder de 4000 Hz draagt de snelheid waarmee actiepotentialen optreden bij aan toonhoogte van het geluid. Cochleaire implantaten breken geluiden af tot verschillende frequentiebereiken en verdelen ze over het basilaire membraan, met betrekking op de verhouden en frequentie waarop signalen worden gegeven.

27
Q

Hoe wordt de toonfrequentie weergegeven in de primaire auditieve cortex? Welk bewijs suggereert een nauwe relatie tussen muzikale toonhoogteperceptie en visuele ruimteperceptie?

A

Bevat tonotopisch georganiseerde neuronen die even en maximaal reageren op geluiden, maar de volgorde in de cortex verschilt door welke toonhoogtes ze verwerken. Wie slecht scoort op toonhoogtes onderscheiden soort ook slecht op visueel-ruimtelijke toetsen, vanwege de sterke correlatie tussen ruimtelijke waarneming en toonhoogteperceptie.