Hoofdstuk 8 Flashcards
g (general intelligence)
cognitieve processen die van invloed zijn op het vermogen om te denken en te leren over alle intellectuele taken
fluid intelligence
vermogen om ter plekke te denken om nieuwe problemen op te lossen
crystallized intelligence
feitelijke kennis over de wereld
primary mental abilities
zeven vaardigheden voorgesteld door Thurstone als cruciaal voor intelligentie
three-stratum theory of intelligence
Carroll’s model dat g bovenaan de intelligentiehiërarchie plaatst, acht redelijk algemene vaardigheden in het midden en veel specifieke processen onderaan
Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC)
veel gebruikte test ontworpen om de intelligentie van kinderen van 6 jaar en ouder te meten
IQ (intelligence quotient)
een kwantitatieve maatstaf voor de intelligentie van een kind in verhouding tot die van andere kinderen van dezelfde leeftijd
normal distribution
patroon van gegevens waarin scores symmetrisch rond een gemiddelde waarde vallen, waarbij de meeste scores dicht bij het gemiddelde liggen en steeds minder scores er verder van af liggen
standard deviation (SD)
maat voor de variabiliteit van scores in een verdeling; bij een normale verdeling valt 68% van de scores binnen 1 SD van het gemiddelde en 95% van de scores valt binnen 2 SD’s van het gemiddelde
self-discipline
vermogen om acties te remmen, regels te volgen en impulsieve reacties te vermijden
passieve effecten
invloeden van het genotype door genetische overlap tussen ouder en kind; bv als ouders van lezen houden zijn er meer boeken in huis
evocatieve effecten
invloeden van het genotype doordat het kind een invloed heeft op het gedrag van anderen
actieve effecten
invloeden doordat het kind bepaalde keuzes maakt, bv zelf meer lezen
Flynn effect
consistente stijging van de gemiddelde IQ-scores die zich de afgelopen 80 jaar in veel landen heeft voorgedaan
multiple intelligences theory
Gardner’s intellecttheorie, gebaseerd op de opvatting dat mensen ten minste acht soorten intelligentie bezitten, linguïstische, logisch-mathematische, ruimtelijke, muzikale, naturalistische, fysiek-kinetische, intra persoonlijke en interpersoonlijke
theory of successful intelligence
Sternbergs theorie van intellect, gebaseerd op de opvatting dat intelligentie het vermogen is om succes in het leven te bereiken
phonemic awareness
vermogen om componentgeluiden binnen woorden te identificeren
phonological recoding skills
vermogen om letters in klanken te vertalen en klanken in woorden te mengen; informeel uitklinken genoemd
visually based retrieval
rechtstreeks vanuit de visuele vorm van een woord naar de betekenis ervan
strategy–choice process
procedure voor het kiezen uit alternatieve manieren om een probleem op te lossen
simple view of reading
perspectief dat begrip uitsluitend afhangt van decoderingsvaardigheid en begrip van mondelinge taal
situation model
cognitieve processen die worden gebruikt om een situatie of reeks gebeurtenissen weer te geven
comprehension monitoring
proces van het bijhouden van iemands begrip van een verbale beschrijving of tekst
analytisch vermogen
de taalkundige, wiskundige en ruimtelijke vaardigheden die door IQ testen worden gemeten
praktische vaardigheden
redeneren over alledaagse problemen zoals het oplossen van conflicten met andere mensen
creatieve vaardigheden
intellectuele flexibiliteit en innovatie waarmee mensen zich aan nieuwe situaties kunnen aanpassen