Hoofdstuk 4 Flashcards
Piaget’s theory
de theorie van de Zwitserse psycholoog Jean Piaget, die stelt dat cognitieve ontwikkeling een opeenvolging van vier stadia omvat - de sensomotorische, preoperationele, concreet operationele en formeel operationele stadia - die worden geconstrueerd door de processen van assimilatie, accommodatie en equilibratie
assimilatie
het proces waarbij mensen binnenkomende informatie vertalen naar een vorm die past bij concepten die ze al begrijpen
accommodatie (aanpassing)
het proces waarbij mensen bestaande kennisstructuren aanpassen als reactie op nieuwe ervaringen
equilibration (evenwicht)
het proces waarbij kinderen (of andere mensen) assimilatie en accommodatie in balans brengen om stabiel begrip te creëren
sensorimotor stage
de periode (geboorte tot 2 jaar) binnen de theorie van Piaget waarin intelligentie tot uiting komt in zintuiglijke en motorische vermogens
preoperational stage
de periode (2 tot 7 jaar) binnen de theorie van Piaget waarin kinderen in staat worden om hun ervaringen weer te geven in taal, mentale beelden en symbolisch denken
concrete operational stage
de periode (7 tot 12 jaar) binnen de theorie van Piaget waarin kinderen logisch kunnen redeneren over concrete objecten en gebeurtenissen
formal operational stage
de periode (12 jaar en verder) binnen de theorie van Piaget waarin mensen in staat worden gesteld om na te denken over abstracties en hypothetische situaties
object permanentie
de wetenschap dat objecten blijven bestaan, zelfs als ze uit het zicht zijn
A-not-B error
de neiging om naar een verborgen object te reiken waar het voor het laatst is gevonden in plaats van naar de nieuwe locatie waar het voor het laatst is verborgen
deferred imitation
de herhaling van het gedrag van andere mensen een aanzienlijke tijd nadat het oorspronkelijk plaatsvond
symbolic representation
het gebruik van een object om voor een ander te staan
egocentrism
de neiging om de wereld alleen vanuit het eigen standpunt waar te nemen
centration
de neiging om zich te concentreren op een enkel, perceptueel opvallend kenmerk van een object of gebeurtenis
conservation concept
het idee dat alleen het veranderen van het uiterlijk van objecten niet noodzakelijkerwijs de andere belangrijke eigenschappen van de objecten verandert
core-knowledge theories
benaderingen die van mening zijn dat kinderen enige aangeboren kennis hebben in domeinen van speciaal evolutionair belang en domeinspecifieke leermechanismen om snel en moeiteloos aanvullende informatie in die domeinen te verwerven
domain specific
informatie over een bepaald inhoudsgebied
nativism
de theorie dat baby’s substantiële aangeboren kennis hebben van evolutionair belangrijke domeinen
constructisvism
de theorie dat baby’s een steeds geavanceerder begrip opbouwen door rudimentaire aangeboren kennis te combineren met latere ervaringen
sociocultural theories
benaderingen die benadrukken dat andere mensen en de omringende cultuur een grote bijdrage leveren aan de ontwikkeling van kinderen
guided participation
een proces waarin individuen met meer kennis activiteiten organiseren op een manier die mensen met minder kennis in staat stelt om te leren
social scaffolding
een proces waarin meer competente mensen een tijdelijk kader bieden dat het denken van kinderen op een hoger niveau ondersteunt dan kinderen alleen zouden kunnen
cultural tools
de ontelbare producten van menselijke vindingrijkheid die het denken bevorderen
private speech
de tweede fase van Vygotsky’s proces van internalisering van het denken, waarin kinderen zelfregulatie en probleemoplossend vermogen ontwikkelen door zichzelf hardop te vertellen wat ze moeten doen, ongeveer zoals hun ouders deden in de eerste fase
intersubjectivity
het wederzijds begrip dat mensen delen tijdens communicatie
joint attention
een proces waarbij sociale partners zich bewust richten op een gemeenschappelijke referent in de externe omgeving
kwalitatieve verandering
piaget geloofde dat kinderen van verschillende leeftijden kwalitatief verschillend denken
brede toepasbaarheid
het type denken dat kenmerkend is voor elk stadium, beïnvloedt het denken van kinderen over onderwerpen en contexten heen
korte overgangen
voordat kinderen een nieuwe fase ingaan, maken ze een korte overgangsperiode door waarin ze schommelen tussen het type denken dat kenmerkend is voor de nieuwe, gevorderde fase en het type denken dat kenmerkend is voor de oude fase.
ongewijzigde volgorde
iedereen doorloopt de fasen in dezelfde volgorde zonder fasen over te slaan.