hoofdstuk 3 Flashcards
genoom
de complete set DNA van elk organisme, inclusief al zijn genen
genotype
het genetisch materiaal dat een individu erft
phenotype
de waarneembare uitdrukking van het genotype, inclusief zowel lichaamskenmerken als gedrag
environment
elk aspect van individuen en hun omgeving behalve genen
chromosomes
DNA-moleculen die genetische informatie doorgeven; chromosomen zijn opgebouwd uit DNA
DNA (deoxyribonucleic acid)
moleculen die alle biochemische instructies dragen die betrokken zijn bij de vorming en het functioneren van een organisme
genes
delen van chromosomen die de basiseenheid vormen van erfelijkheid in alle levende wezens
crossing over
het proces waarbij stukjes DNA van het ene chromosoom naar het andere overgaan; crossing-over bevordert de variabiliteit tussen individuen
mutation
een verandering in een stukje DNA
sex chromosomes
de chromosomen (X en Y) die het aangewezen geslacht van een persoon bij de geboorte bepalen
endophenotypes
intermediaire fenotypes, inclusief de hersenen en het zenuwstelsel, waarbij geen sprake is van openlijk gedrag
regulator genes
genen die de activiteit van andere genen regelen
alleles
twee of meer verschillende vormen van een gen
dominant allele
het allel dat, indien aanwezig, wordt uitgedrukt
recessive
het allel dat niet tot uiting komt als er een dominant allel aanwezig is
homozygous
twee dezelfde allel hebben voor een eigenschap
heterozygous
twee verschillende allelen hebben voor een eigenschap
polygenic inheritance
overervingspatroon waarin eigenschappen worden bepaald door meer dan één gen
phenylketonuria (PKU)
een aandoening die verband houdt met een defect recessief gen op chromosoom 12 dat het metabolisme van het aminozuur fenylalanine verhindert