Hoofdstuk 6 Flashcards

1
Q

symbolen

A

systemen om onze gedachten, gevoelens en kennis weer te geven en om ze aan andere mensen te communiceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

language comprehesion (taalbegrip)

A

begrijpen wat anderen zeggen (of tekenen of schrijven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

language production

A

the process of speaking (or signing or writing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

generative

A

een systeem waarin een eindige reeks woorden kan worden gecombineerd om een oneindig aantal zinnen te genereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

phonemes

A

de kleinste eenheden van betekenisvol geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

morphemes

A

de kleinste eenheden van betekenis in een taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

syntax

A

regels die specificeren hoe woorden uit verschillende categorieën (zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, enz.) kunnen worden gecombineerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pragmatics

A

kennis over hoe taal wordt gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

infant-directed speech (IDS)

A

de onderscheidende manier van spreken die wordt gebruikt bij het spreken met baby’s en peuters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

prosody

A

het karakteristieke ritme en intonatiepatronen waarmee een taal wordt gesproken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

categorical perception

A

de perceptie van fonemen als behorend tot discrete categorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voice onset time (VOT)

A

de tijdsduur tussen het moment waarop lucht door de lippen gaat en het moment waarop de stembanden beginnen te trillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

word segementation

A

ontdekken waar woorden beginnen en eindigen in vloeiende spraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

distributional properties of speech

A

in welke taal dan ook, het is waarschijnlijker dat bepaalde geluiden samen voorkomen dan andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

babbling

A

repetitieve consonant-klinkerreeksen (“bababa …”) of handbewegingen (voor leerlingen van gebarentalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

overextension

A

een te brede interpretatie van de betekenis van een woord

17
Q

underextension

A

een te enge interpretatie van de betekenis van een woord

18
Q

pragmatic cues

A

aspecten van de sociale context die worden gebruikt voor het leren van woorden

19
Q

cross-situational word learning

A

het bepalen van woordbetekenissen door de correlaties tussen labels en betekenissen in verschillende scènes en contexten te volgen

20
Q

syntactic bootstrapping

A

de strategie om de grammaticale structuur te gebruiken om de betekenis van een nieuw woord af te leiden

21
Q

telegraphic speech

A

korte uitingen die niet-essentiële woorden weglaten

22
Q

overregularization

A

spraakfouten waarbij kinderen onregelmatige woordvormen behandelen alsof ze regelmatig zijn

23
Q

collective monologue

A

gesprek tussen kinderen waarbij een reeks non-sequiturs betrokken is

24
Q

narratives

A

verhaalachtige gestructureerde beschrijvingen van gebeurtenissen uit het verleden

25
Q

Universal Grammar

A

een voorgestelde reeks zeer abstracte structuren die in alle talen voorkomen

26
Q

connectionism

A

een computationele modelleringsbenadering die de gelijktijdige activiteit van talrijke onderling verbonden verwerkingseenheden benadrukt