Hoofdstuk 6 Flashcards
symbolen
systemen om onze gedachten, gevoelens en kennis weer te geven en om ze aan andere mensen te communiceren
language comprehesion (taalbegrip)
begrijpen wat anderen zeggen (of tekenen of schrijven)
language production
the process of speaking (or signing or writing)
generative
een systeem waarin een eindige reeks woorden kan worden gecombineerd om een oneindig aantal zinnen te genereren
phonemes
de kleinste eenheden van betekenisvol geluid
morphemes
de kleinste eenheden van betekenis in een taal
syntax
regels die specificeren hoe woorden uit verschillende categorieën (zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, enz.) kunnen worden gecombineerd
pragmatics
kennis over hoe taal wordt gebruikt
infant-directed speech (IDS)
de onderscheidende manier van spreken die wordt gebruikt bij het spreken met baby’s en peuters
prosody
het karakteristieke ritme en intonatiepatronen waarmee een taal wordt gesproken
categorical perception
de perceptie van fonemen als behorend tot discrete categorieën
voice onset time (VOT)
de tijdsduur tussen het moment waarop lucht door de lippen gaat en het moment waarop de stembanden beginnen te trillen
word segementation
ontdekken waar woorden beginnen en eindigen in vloeiende spraak
distributional properties of speech
in welke taal dan ook, het is waarschijnlijker dat bepaalde geluiden samen voorkomen dan andere
babbling
repetitieve consonant-klinkerreeksen (“bababa …”) of handbewegingen (voor leerlingen van gebarentalen)