hoofdstuk 7 Flashcards

1
Q

concepts

A

algemene ideeën of inzichten die kunnen worden gebruikt om objecten, gebeurtenissen, kwaliteiten of abstracties te groeperen die op de een of andere manier vergelijkbaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

categoriehiërarchieën

A

een categorie die is georganiseerd door set-subset-relaties, zoals dier/hond/poedel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

perceptual categorization

A

het groeperen van objecten die op elkaar lijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

superordinate level (hoger)

A

het algemene niveau binnen een categoriehiërarchie, zoals ‘dier’ in dier/hond/poedel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

subordinate level (lager)

A

het meest specifieke niveau binnen een categoriehiërarchie, zoals “poedel” in het voorbeeld dier/hond/poedel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

basic level

A

het middelste niveau, en vaak het eerste geleerde niveau, binnen een categoriehiërarchie, zoals “hond” in het voorbeeld dier/hond/poedel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

naïve psychology

A

een gezond verstand niveau van begrip van andere mensen en zichzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

theory of mind

A

een georganiseerd begrip van hoe mentale processen zoals intenties, verlangens, overtuigingen, percepties en emoties gedrag beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

false-belief problems

A

taken die het begrip van een kind testen dat andere mensen zullen handelen in overeenstemming met hun eigen overtuigingen, zelfs als het kind weet dat die overtuigingen onjuist zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

theory of mind module (TOMM)

A

een verondersteld hersenmechanisme gewijd aan het begrijpen van andere mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pretend play

A

schijnactiviteiten waarbij kinderen nieuwe symbolische relaties creëren en doen alsof ze zich in een andere situatie bevinden dan de werkelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

object substitution

A

een vorm van pretentie waarbij een object wordt gebruikt als iets anders dan zichzelf, bijvoorbeeld een bezem gebruiken om een paard voor te stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sociodramatic play

A

activiteiten waarbij kinderen miniatuurdrama’s opvoeren met andere kinderen of volwassenen, zoals ‘moeder die baby troost’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

essentialism

A

de opvatting dat levende wezens een essentie in zich hebben die hen maakt tot wat ze zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly