hoofdstuk 7 Flashcards
concepts
algemene ideeën of inzichten die kunnen worden gebruikt om objecten, gebeurtenissen, kwaliteiten of abstracties te groeperen die op de een of andere manier vergelijkbaar zijn
categoriehiërarchieën
een categorie die is georganiseerd door set-subset-relaties, zoals dier/hond/poedel
perceptual categorization
het groeperen van objecten die op elkaar lijken
superordinate level (hoger)
het algemene niveau binnen een categoriehiërarchie, zoals ‘dier’ in dier/hond/poedel
subordinate level (lager)
het meest specifieke niveau binnen een categoriehiërarchie, zoals “poedel” in het voorbeeld dier/hond/poedel
basic level
het middelste niveau, en vaak het eerste geleerde niveau, binnen een categoriehiërarchie, zoals “hond” in het voorbeeld dier/hond/poedel
naïve psychology
een gezond verstand niveau van begrip van andere mensen en zichzelf
theory of mind
een georganiseerd begrip van hoe mentale processen zoals intenties, verlangens, overtuigingen, percepties en emoties gedrag beïnvloeden
false-belief problems
taken die het begrip van een kind testen dat andere mensen zullen handelen in overeenstemming met hun eigen overtuigingen, zelfs als het kind weet dat die overtuigingen onjuist zijn
theory of mind module (TOMM)
een verondersteld hersenmechanisme gewijd aan het begrijpen van andere mensen
pretend play
schijnactiviteiten waarbij kinderen nieuwe symbolische relaties creëren en doen alsof ze zich in een andere situatie bevinden dan de werkelijke
object substitution
een vorm van pretentie waarbij een object wordt gebruikt als iets anders dan zichzelf, bijvoorbeeld een bezem gebruiken om een paard voor te stellen
sociodramatic play
activiteiten waarbij kinderen miniatuurdrama’s opvoeren met andere kinderen of volwassenen, zoals ‘moeder die baby troost’
essentialism
de opvatting dat levende wezens een essentie in zich hebben die hen maakt tot wat ze zijn