hoofdstuk 2 Flashcards
epigenesis
het ontstaan van nieuwe structuren en functies in de loop van de ontwikkeling (dit komt van Aristoteles)
gameten (geslachtscellen)
voortplantingscellen - eicellen en zaadcellen - die slechts de helft van het genetisch materiaal bevatten van alle andere cellen in het lichaam
meiose
celdeling die gameten produceert
conception
de vereniging van een eicel van de moeder en een zaadcel van de vader
zygote
een bevruchte eicel
embryo
het zich ontwikkelende organisme van de 3e tot de 8e week van de prenatale ontwikkeling
fetus
het zich ontwikkelende organisme vanaf de 9e week tot aan de geboorte
mitose
Het eerste proces is de celdeling die resulteert in twee identieke cellen, dan in vier, vervolgens in acht en deze weer in zestien etc.
cell migration
Het tweede proces is de beweging van nieuw gevormde cellen weg van hun punt van oorsprong
cell differentiation
Het derde proces is dat alle cellen van het embryo kunnen aanleiding geven tot elk van de meer dan 200 mogelijke celtypen in het menselijk lichaam.
embryonic stem cells
embryonale cellen, die zich kunnen ontwikkelen tot elk type lichaamscel
apoptosis
Dit is een vierde ontwikkelingsproces en dit wordt ook wel “cellen zelfmoord” genoemd.
identieke monozygote tweelingen
tweelingen die het resultaat zijn van de splitsing in de helft van de zygote, waardoor elk van de twee resulterende zygoten exact dezelfde set genen heeft
twee-eiige (dizygote) tweelingen
tweelingen die ontstaan wanneer twee eicellen tegelijkertijd in de eileider worden losgelaten en worden bevrucht door twee verschillende zaadcellen; twee-eiige tweelingen hebben slechts de helft van hun genen gemeen
neural tube
een groef gevormd in de bovenste laag van gedifferentieerde cellen in het embryo dat uiteindelijk de hersenen en het ruggenmerg wordt
amniotic sac (vruchtzak)
een transparant, met vloeistof gevuld membraan dat de foetus omringt en beschermt
placenta
een steunorgaan voor de foetus; het houdt de bloedsomloop van de foetus en de moeder gescheiden, maar een semipermeabel membraan maakt de uitwisseling van sommige materialen tussen hen mogelijk (zuurstof en voedingsstoffen van moeder op foetus, en koolstofdioxide en afvalproducten van foetus op moeder)
umbilical cord (navelstreng)
een buis die de bloedvaten bevat die de foetus en de placenta verbinden
cephalocaudale ontwikkeling
het groeipatroon waarbij gebieden nabij het hoofd zich eerder ontwikkelen dan gebieden verder van het hoofd
phylogenetic continuity
het idee dat mensen vanwege onze gemeenschappelijke evolutionaire geschiedenis veel kenmerken, gedragingen en ontwikkelingsprocessen delen met niet-menselijke dieren, vooral zoogdieren.
habituatie
een eenvoudige vorm van leren waarbij de respons op herhaalde of voortdurende stimulatie afneemt
dishabituatie
de introductie van een nieuwe stimulus wakkert de interesse weer aan na gewenning aan een herhaalde stimulus
teratogen
een extern middel dat tijdens de prenatale ontwikkeling schade of de dood kan veroorzaken
sensitive period
de periode waarin een zich ontwikkelend organisme het meest gevoelig is voor de effecten van externe factoren
dose–response relation
een relatie waarin het effect van blootstelling aan een element toeneemt met de mate van blootstelling (prenataal, hoe meer blootstelling een foetus heeft aan een potentieel teratogeen, hoe ernstiger het effect waarschijnlijk zal zijn).