Hoofdstuk 7: Invloed Flashcards

1
Q

4 vormen van conformiteit in een groep

A
  1. compliantie (aquiescence) = leden keuren prive de beslissingen van groepsleden af, maar in publiek niet
  2. Conversie: leden veranderen hun eigen mening compleet naar die van de groep, omdat ze denken dat de groep correct is
  3. congruentie (uniformiteit) = de beslissing van de groep was al hun beslissing, dus ze veranderen niet
  4. Onafhankelijkheid: behoudt eigen mening, is consistent met iemands eigen overtuiging en inconsistent met de overtuiging ban de groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

drie vormen van Nonconformiteit

A
  1. Onafhankelijkheid: consistent met eigen persoonlijke overtuigingen
  2. anticonformiteit: gaan expres tegen de groep in, je wilt de groep in twijfel brengen
  3. Strategisch anticonformiteit: sluw. nemen in prive positie aan die tegen de meerderheid ingaat, maar met de groep akkoord gaan met de mening van de meerderheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Crutchfield situatie (crutchfields study of conformity)

A

After being sat into their individual cubicles, participants would make judgment decisions about various stimuli that were projected onto the wall in front of them. For example, one slide showed various shapes (e.g., a star and a circle), and the participants were asked to judge which shape had the greater area. The major difference between the Crutchfield Situation and Asch Situation was in how participants gave their responses. Instead of stating their answers aloud, each participant stated their response by flipping an appropriate switch on an electric control panel installed inside each cubicle. Prior to beginning the study, the experimenter explained that all of the response panels were interconnected such that the response of each participant would be displayed on all other corresponding panels. In other words, the response by the participant in cubicle A would be displayed on the other panels in cubicles B, C, D, and E (and vice versa; e.g., B’s response was displayed on A, C, D, and E, etc.). As explained by Crutchfield in his own words, each participant’s response “information would appear on the other panels in the form of signal lights, among five rows of eleven lights, each row corresponding to one of the five panels.”[2]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociale impact theorie (Bibb Latané)

A

Sociale invloed is afhankelijk van de sterkte, directheid en het aantal mensen (bronnen) dat aanwezig is. conformiteit is erg afhankelijk van de situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Conversietheorie (Moscovici)

A

Onenigheid in de groep zorgt vppr conlicten en dat leden van een groep die gemotiveerd zijn om deze conflicten te verminderen, anderen en zichzelf veranderen.
Minderheden zorgen er dus voor dat ze op een of andere manier invloed kunnen uitoefenen. Zij doen dit via een validatieproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Validatieproces (conversietheorie)

A

Zodra iemand de groepsunanimiteit doorbreekt, dit bij andere grieosleden opvalt. Hierdoor wordt de aandacht naar de minderheid getrokken. Indirect proces, verlate invloed, maar blijft langer hangen dan vergelijkingsproces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vergelijkingsproces (conversietheorie)

A

De meerderheid maakt duidelijk dat ze een meerderheid zijn. Vaak willen mensen bij de meerderheid horen, dus zullen meer mensen zich gaan aansluiten. Direct proces, onmiddelijk, tijdelijke invloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Idiosyncrasie credits (Edwin Hollander)

A

Mensen in de groep met interpersoonlijke credits en bonussen wordt eerder naar geluisterd, dan als ze minder credits zouden hebben. Credits kunnen worden verkregen door het eens zijn met de groep, en wirden aangetast door errors als je bijv de norm aantast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Deel van unieke invloed van de minderheid, komt door hun manier van..

A

Argumenteren. Mensen die lid zijn van een meerderheid, werken hun ounten vaak minder duidelijk uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Regel van unanimiteit

A

Iedereen moet het eens zijn met de beslissing, kan in voordeel werken voor de minderheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vier basispatronen volgende de dynamische sociale impact theorie (Latané)

Groepen zijn niet hetzelfde, maar dynamisch

A
  • Consolidatie: interactie –> acties, attitudes en meningen worden meer uniform
  • Clusteren
  • Correlatie: mening van groepsleden gaan (onbewust) door de tijd meer hetzelfde worden
  • Continu diversiteit: door clusteren worden minderheden afgescherm. Diversiteit blijft bestaan als de mensen van de minderheid samen blijven clusteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Conformiteit is een interpersoonlijke beloning, want..

A

Mensen die niet meegaan met de meerderheid voelen een druk om te veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

interpersoonlijke beloning

A

Mensen die niet meegaan met de meerderheid, voelen een druk om te veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Valse consensus effect

A

Lijkt alsof er meer support is voor een bepaalde kant/mening, dan dat er werkelijk is. Groep ziet dan de eigen mening als meer voorkomend dan de mening van de ander groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Duale proces theorie van invloed

A
Directe processen (centrale, systematische) moet goed over nagedacht worden
Indirecte processen (minder rationeel en snel). Vaak worden er hier heuristieken gebruikt (perifere route)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Focus theorievan normatieve geleiding van Robert Cialdini

A

Zowel beschrijvende als injunctieve normen hebben invloed op gedrag, maar allebei op een andere manier. Beschrijvende normen –> minder processen. Injunctieve normen –> meer cognitieve processen. alleen als mensen zich kunnen ofcussen op de norm, verandert het gedrag

17
Q

Interpersoonlijke invloed tijdens besluiten maken

A

Sociale responsen zorgen ervoor dat mensen druk voelen om tot een conform besluit te komen

18
Q

Inclusief reageren tegen de minderheid van de groep

A

Communicatie tussen de meerderheid en de minderheid kan erg agressief zijn, maar de minderheid wordt nog steeds gezien als deel van de groep

19
Q

Exclusief reageren van de groep op minderheid

A

Communicatie bevat overte agressie en de minderheid wordt door de meerderheid verwijderd uit de groep.

20
Q

Double minorities

A

Vaak te maken met exclusieve reacties: zij zijn het niet eens met de groep en hebben 1 of meer unieke eigenschappen die hen anders maken dan de rest

21
Q

Subjectieve groepsdynamica

A

Subjective group dynamics arise when people respond to deviant individuals within groups in a context involving comparisons between their ingroup and an outgroup. People spend a lot of time in small groups such as teams, committees, work groups, and social groups of friends.

22
Q

Zwarte schaap effect

A

Neiging van de groepsleden om een ander groepslid negatief te evalueren die opvallend gedrag vertoont, terwijl dit niet gebeurt bij mensen die buiten de groep staan

23
Q

Story model (jury)

A

De juryleden organiseren het bewijs in coherente, geloofwaardige verhalen. Verdict driven en bewijs gedreven.

24
Q

Verbeteren van jury’s kan op vier manieren:

A
  • Groote veranderen.
  • unanimiteit
    Procedurele innovaties
  • Voire dire
25
Q

Voire dire

A

Verbale of gescrheven ondervraging van prospectieve juryleden. Dit wordt gedaan om bias en vooroordelen op te sporen