Hoofdstuk 9: Leiderschap Flashcards

1
Q

romance of leadership

A

neiging om de hoeveelheid invloed en controle die leiders hebben op hun groep en op de resultaten hebben te overschatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

twee-factor model van leiderschap

A
  • taak leiderschap

- relatie leiderschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

leiderschap substituten theorie

A

conceptuele analyse van factoren die ervoor zorgen dat de behoefte aan een leider vermindert of het voorkomen dat de leider zijn verantwoordelijkheden snel afhandelt. andere leden bieden hier taakgerichte of relationele support

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

great lader theory (Carlyle)

A

visie op leiderschap die stelt dat succesvolle leiders bepaalde eigenschappen hebben die ervoor zorgen dat ze als great gezien worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zeitgeist theorie (Tolstoj)

A

visie op leiderschap die stelt dat de geschiedenis vooral wordt en is bepaald door de geest van de tijd en niet door de acties en keuzes van de great leaders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dark triad (DT)

A

narcisme, Machiavellianisme en psychopatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

babble effect

A

kwanteit van participantie in een groep belangrijker is dan de kwaliteit. dus als leiders altijd aanwezig zijn, is dat belangrijker dan het verschaffen van hoge jwaliteit van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

impliciete leiderschapstheorie

prototype matching hypothese

A

cognitieve verklaring voor het ontstaan van leiderschap, is dat mensen impliciete verwachtingen hebben over de rol van een leider en dus kijken naar een match voorn hun prototype leider) dit wordt ook wel de prototype matching hypothese genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

warren harding effect

A

mensen denken dat een knap iemand leiderschapspotentie heeft, ondanks dat diegene niet over de juiste vaardigheden beschikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sociale identiteitstheorie

A

wanneer groepsleden een sociale identiteit delen, willn e dat de leider daar het meest op lijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sociale rol theorie

A

sekseverschillen en stereotypering. Denk aan rol incongruentie: mensen denken bij het woord leider gelijk aan een man

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

rol incongruentie

A

mensen denken bij het woord leider direct aan een man, wat ervoor zorhgt dat vrouwen minder snel leider wordt, maar ook voor een dubbele standaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Terror management theorie

A

Mensen worden bang on bijv dood te gaan, en daarom zijn leiders bijvoorbeeld populairder in tijden van een crisis. Er is hier ene voorkeur voor taakgerichte leiders, dus man boven vrouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

evolutionaire theorie over leiderschap)

A

leiderschap is eenn adaptatie , omdat dat de overlevingskans vergroot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leiderschap Grid

A

theorie over leiderschap en management waarbij men onderscheid maakt tussen leiders die zich focussen op de uitkomsten of focussen op he welzijn van mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

situationele leiderschapstheorie

A

stelt dat effectieve leiders ondersteunend gedrag combineren met leidersgedrag

17
Q

contingency theory

A

effectiviteit van leiderschap hangt af van de motivatie van de leider en zijn capaciteit om de groep onder controle te houden in de situatie

The contingency theory of leadership supposes that a leader’s effectiveness is contingent on whether or not their leadership style suits a particular situation.

18
Q

Least preferred Coworker (LPC) Scale

A

Motivatiestijl van een leider wordt hiermee gemeten

19
Q

Leader-Member exchange (LMX) theorie

A

stelt dat leiders de uitwisselingsrelaties ontwikkelen met al hun onderscghikten en dat de kwaliteit van deze relaties de verantwoordelijkheid, invloed op beslissingen, toegang tot middelen en prestatie beïnvloedt

20
Q

innergroup vs outergroup

A

innergroups hebben een positieve, betere relatie met hun leider dan de outergroup

21
Q

command-and-control leiders

A

Petra! ze doen al het werk, ze maken beslissingen, zorgen ervoor dat opdrachten gedaan worden, proberen de werkkwaliteit hoog te houden en zorgen voor communicatie met andere groepen

22
Q

mismatch hypothese

A

verklaring waarom mensen bijv liever mannen als leiders hebben: vroeger was iets adaptief om te overleven, amar tegenwoordig niet meer

23
Q

Patricipatief leiderschap

A

als sommige leiders deze verschillende activiteiten met andere groepsleden delen

24
Q

pragmatische volgers

A

zijn niet duidelijk actief, passief of onafhankelijk, maar dragen bij aan de groepsbasis

25
Q

Voorbeeldige volgers

A

Mensen die actief zijn, maar niet precies doen want hun wordt opgedragen

26
Q

Transformationeel leiderschap

A

Vorm van leiderschap die bestaat uit het verhogen van de motivatie, het vertrouwen en de voldoening van volgers