Hoofdstuk 6: Structuur

Question 1

Structuur

Answer 1

Relatief vaste rangschikking van relaties tussen de samenstellende elementen die deze elementen met elkaar verbindt om een geheel te vormen

Question 2

Prescriptieve normen (voorgeschreven)

Answer 2

Beschrijven hoe je jezelf het beste sociaal geaccepteerd kunt gedragen in een situatie

Question 3

Proscriptieve normen (verbieden)

Answer 3

Welke gedragingen je beter niet kunt doen in een stiuatie

Question 4

Descriptieve normen

Answer 4

Hoe mensen zich moeten gedragen, heeft betrekking op principe van sociaal bewijs

Question 5

Principe van sociaal bewijs

Answer 5

Mensen gaan ervan uit dat het gedrag correct is als anderen het gerag vertonen

Question 6

Injuctieve normen (bevelend)

Answer 6

Hoe mensen zich zouden moeten gedragen. Het gaat erom wat andere mensen vinden

Question 7

Social tuning

Answer 7

De neiging van individuen om door acties en evaluaties hetzelfde gedrag te gaan vertonen als de mensen om hen heen

Question 8

Autokinetisch effect

Answer 8

Individu in een donkere ruimte met een klein puntje licht, lijkt alsof deze beweegt

Question 9

Pluralistische negering

Answer 9

Ontstaat wanneer leden van een groep variëren in hun denkeeld en verwachtingen, maar ze zich publiekelijk allemaal hetzelfde gedragen, omdat de gelovemn dat hun kijk op bepaalde normen als enige anders is dan de andere groepsleden. Er ontstaat hierdoor een misperceptie, aangezien niemand tegen de norm in wil gaan, wordt het in stand gehouden.

Question 10

Rol differentiatie

Answer 10

Toename van rollen in een groep, wat gepaard gaat met een daling in verschillen tussen de rollen

Question 11

mensen met taakrollen zijn..

Answer 11

mensen met deze rollen focussen zich op gorepsleden en het ondersteunen van andere groepsleden als ze aan het werk zijn

Question 12

Relatierol (socio-emotionele rollen)

Answer 12

Mensen met deze rol vertonen gedrag dat de kwaliteit van interpersoonlijke relaties tussen leden vergroot

Question 13

Groepen met een hoge cohesie…

Answer 13

hebben vaak een leider die verschillende rollen kan aannemen

Question 14

Groepen met hoge conflictniveaus…

Answer 14

zijn de rollen vaak gescheiden

Question 15

Functionele roltheorieën

Answer 15

Verklaren de ontwikkeling van rollen op basis van de functie die de rollen hebben

Question 16

Interactionele theorieën

Answer 16

Rollen die ontstaan door de dynamica van interactie.

Question 16

Interactionele theorieën

Answer 16

Rollen die ontstaan door de dynamica van interactie.

Question 17

Roluitvoering, rol uitzendingn (interactionele theorieën)

Answer 17

Gedrag vertonen die bij de rol past en uitzending is de transmissie van iemands verwachtingen die bij die rol horen. Zelf presentatie speelt hierbij een rol: dit is het beïnvloeden van andersmans sociale perceptie door selectief informatie aan hen te geven, wat zowel opzettelijk als onbewust gebeurt.

Question 18

Rol-nemen proces (interactionele theorieën)

Answer 18

de vereisten van andere rollen van groepsleden bekijk je in hun perspectief. Hierdoor neem je niet alleen zelf een rol aan, maar geef je ook een rol aan andere mensen, waardoor de groep een geheel blijft.

Question 19

Dynamische roltheorieën

Answer 19

Freud stelt dat onze acties in een groep gebaseerd zijn op onze rationele plannen, motieven en doelen, maar ook onbewust op interpersoonlijke en psychologische processen. Volgens Freud reageren groepsleden onbewust op de leider alsof het een ouderlijk figuur is.

Question 20

Primaire rollen & secundaire rollen (Paul Moxnes)

Answer 20

Volgens deze persoon is de dynamische roltheorie van Freud een theorie over diepe rollen. Volgens hem nemen mensen een rol aan doordat deze rol in de basis, bij hun familie, al ontstaan is.
Primair: goede en slechte vader en moeder en goede en slechte zoon en dochter
Secundair: goede en slechte volgers

Question 21

Het Systematic Multiple Level Observation of Groups (SYMLOG)

Answer 21

Theoretische analyse van groepsstructuren en groepsbservaties. Groepsactiviteiten worden onderverdeeld in drie dimensies:
- dominantie of submissiveness = up en down
- Vriendelijkheid of onvriendelijkheid = positief of negatief
- accepterend of niet-accepteren tegenover taak-georiënteerde autoriteit = forward en backward
Groeps;eden kunnen op basis van deze drie dimensies worden ingedeeld in 26 categorieën

Question 22

Groep socialisatie (Moreland en Levine) met bijhorende vijf klassen van rollen:

Answer 22

Patroon van verandering in een relatie tussen het individu en de griep dt begint wanneer een individu de groep binnenkomt en eindigt wanneer het individu de groep verlaat.
1. het prospectieve lid, de nieuwkomer, het volledige lid, het marginale lid en het ex-lid.

Question 23

Assimilatie (groep socialisatie)

Answer 23

Individu accepteert de normen, waarden en perspectieven

Question 24

Accomodatie (groep socialisatie)

Answer 24

De groep verandert door aan de behoeften van de nieuwkomer te voldoen

Question 25

Divergentie

Answer 25

Kan worden bereikt als iemand forceert om een bepaalde rol aan te nemen. Als dit punt wordt bereikt, kan er resocialisatie ontstaan

Question 26

Resocialisatie

Answer 26

Het eerst volledige lid neemt nu de plaats in van een marginaal lid, waardoor de toekomst van dat lid onzeker is. Als de divergentie tussen de groep en het individu zo groot wordt, verlaat het individu uiteindelijk de groep

Question 27

Rol ambiguïteit

Answer 27

Onduidelijke verwachtingen over het gedrag die bij een bepaalde rol hoort, of degene die de rol aanneemt verzet zich

Question 28

Rolconflict

Answer 28

Staat van spanning, distress en onzekerheid omdat er inconsistente of tgeenstrijdige verwachtingen zijn over iemands rol in de groep

Question 29

Inter-rolconflict

Answer 29

Als een persoon meerdere rollen in een groep heeft, waardoor er meerdere verwachtingen en gedragingen worden verwacht van die persoon

Question 30

Intra-rolconflict

Answer 30

Conflict waarbij de verschillende gedragingen bij die rol horen onverenigbaar zijn. Deze vorm van conflict is dus binnen een rol

Question 31

Status differentiatie

Answer 31

Ligt aan de basis van status relaties: klim van iemand naar een hogere positie met meer autoriteit, maar gaat ten koste van de autoriteit van iemand anders

Question 32

Persoon-groep fit

Answer 32

eigenschappen en vaardigheden van individuen moeten voldoen aan de verwachtingen van een groep en wat er in de groep gewaardeerd wordt

Question 33

Sociometrische differentiatie

Answer 33

Ontwikkeling van sterkere en positievere connecties binnen de groep tussen bepaalde groepsleden, die ten koste gaat van die van iemand anders

Question 34

Balanstheorie (Heider)

Answer 34

Sociale relaties kunnen in balans en uit balans zijn. Het is in balans als de eenheden in elkaar passen, zonder dat er stress ontstaat. Het is uit balans als de delen van de relatie inconsistent zijn en er conflicten ontstaan. Onbalans zorgt voor spanning en kan weg worden gehaald door delen in het geheel te veranderen.

Question 35

Sociale netwerk analyse (SNA) set van 4 procedures:

Answer 35

• focus op de structuren van sociale groepen en de links tussen groepslden
• systematisch meten van deze structuren
• gebruik van grafieken om deze structuren te representeren
• Toepassing van statistische/wiskundige procedures om de structuren te kwantificeren

Question 36

Mate van centraliteit (kernbegrip SNA)

Answer 36

Aantal verbindingen tussen groepsleden. Hoe meer verbindingen, hoe centraler

Question 37

Outdegree centraliteit (kernbegrip SNA)

Answer 37

mate van directe verbindingen die vanuit het individu naar mensen gaat

Question 38

Indegree centraliteit (kernbegrip SNA)

Answer 38

Mate van directe verbindingen die het individu ontvangt

Question 39

Betweenness (kernbegrip SNA)

Answer 39

mate waarin de positie van een groepslid zich bevindt op een lijn tussen twee andere individuen

Question 40

Closeness (kernbegrip SNA)

Answer 40

de afstand in termen van het aantal lijnen (verbindingen) van een individu tot alle andere mensen in het sociale netwerk

Question 41

vier veelvoorkomende kenmerken op groepsniveau van een netwerk:

Answer 41

• grootte. : formule directe relaties : n (n-1) en indirect: n(n-1)/2
• dichtheid (density): hoeveel mensen er werkelijk zijn gelinkt, in vergelijking met aanrtal mogelijk links. aantal werkelijke / aantal mogelijke
• cliques
• gaten