Hoofdstuk 5.2 "De sociale Kwestie" Flashcards

1
Q

Waarom moesten kleine kinderen van “arme” gezinnen ook gaan werken?

A

Omdat ze de inkomen van hun kinderen ook nodig hadden om te leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor verandering kwam er in het midden van de jaren 19?

A

Er kwam een kinderwet dat verbood dat kinderen onder de twaalf in de fabrieken moesten werken, maar ze mochten wel nog op het platteland werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kwam er een einde aan de kinderarbeid?

A

In de 19e eeuw stegen de lonen en daardoor hadden minder mensen het loon van hun kinderen nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat was het gevolg van de kinderarbeid?

A

De kinderen moesten naar school.

  • in 1860 ging 30 procent van de zes- tot twaalfjarige kinderen nog niet naar school.
  • in 1900 nog maar 9 procent
  • in het laatste jaar kwam er een leerplichtwet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat was er opgericht voor de arme mensen?

A

Er was een kerkelijke armenzorg die zorgden voor:

  • Geld
  • Brood
  • Turf (in de winter)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat werd er in de industriële samenleving veranderd aan de “Armenzorg”

A

De sociale kwestie werd opgericht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom was de sociale kwestie opgericht?

A
  • doordat de armoede meer ging opvallen
  • burgerij kreeg het beter en daardoor werden arbeiderswijken met de grond gelijkgemaakt.
  • arbeiders accepteerden hun lot minder erg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de Palingoproer?

A

De palingoproer maakte duidelijk dat er iets moest veranderen aan de werkdagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat waren uiteindelijk de wetten?

A
  1. Vrouwen en jongeren onder de 16 mochten niet werken.
  2. arbeiders die door een ongeluk niet meer kunnen werken hebben recht op een uitkering
  3. minimum eisen voor woningen.
  4. werkdagen korter, lonen hoger.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kerkelijke armenzorg:

A

Door de kerk georganiseerde hulp aan arme mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sociale kwestie:

A

Het probleem van de slechte leef- en werkomstandigheden van de arbeiders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sociale wet:

A

Wet voor zwakkere mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vakbond:

A

Organisatie voor werknemers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat was er zo slecht aan het werk wat ze deden in de 18e eeuw?

A
  • Lange werkdagen
  • Gevaarlijk werk
  • onder betaald
  • onderdrukt door baas
  • Kinderarbeid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat was er zo slecht aan de leefomstandigheden die ze hadden in de 18e eeuw.

A
  • Dicht op elkaar
  • kleine woning
  • slecht gesioleerd (alleen buitenmuur)
  • Slecht geventileerd
  • snel ziek/ irritatie
  • alchoholverslaving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar zorgden in 1847 het kinderwetje van Houten voor?

A

Dat kinderen onder de 12 jaar niet in een fabriek mochten werken, maar ze mochten wel nog op het platteland werken.

17
Q

Proefwerkvraag: Hoezo waren sommige ouders tegen de afschaffing van kinderarbeid?

A

Omdat ze dan minder geld binnenkregen voor eten te kopen.