hoofdstuk 5 onderzoeken Flashcards

1
Q

Shepard and Metzler (1971)

A

(mentale rotatie)

Verloop:
* Deelnemers kregen 3D figuren te zien en moesten dan 1-2 figuren uitkiezen die ‘hetzelfde’ waren (met gewoon een andere rotatie), als het voorbeeld.
* Om te kunnen beslissen of het dezelfde figuren waren moesten ze het beeld mentaal roteren.
* Er werd ook gemeten hoelang de deelnemers erover deden om die figuren aan te duiden (mentale rotatiesnelheid)

Bevindingen:
* Reactietijd volgde een mooie lineaire functie in functie van toenemend hoekverschil.
* Geen invloed van of rotatie in beeldvlak zelf of in de diepte
* Suggereert dat men blokkenpatronen mentaal roteert om ze te doen overlappen.
* Rotatie duurt net zoals fysische rotatie langer als er over grotere hoek geroteerd moet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Paivio (1975)

A

Verloop: Deelnemers moeten voorwerp kiezen dat in werkelijkheid het grootst is. (Voorwerpen waren ofwel afgebeeld of aangeduid met woorden)

Bevindingen:
* Taak sneller met beelden dan met woorden
* Snelheid van antwoord in functie van verschil in ware grootte → symbolische afstandseffect
* Taak bemoeilijkt door incongruentie-effect: verschil in ware grootte komt niet overeen met verschil in afgebeelde grootte → MAAR geen algemene interferentie want kwam niet voor bij woorden van verschillende grootte

Conclusie: Interferentie tussen afgebeelde grootte en grootte zoals het in de verbeelding wordt voorgesteld. Evidentie voor bestaan van analoge representaties voor vorm en grootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kosslyn (1975)

A

Verloop: Deelnemers moesten zich verschillende voorwerpen voorbeelden (bv.kat naast olifant) en werden daarna gevraagd over diverse onderdelen hiervan.
* Conditie 1: Groot dier naast klein dier (kat & olifant)
* Conditie 2: Twee dieren van dezelfde grootte (kat en muis)

Bevindingen: Wanneer de deelnemers vragen kregen zoals “Heeft een kat oren”, deden ze er langer over om te antwoorden als ze in conditie 1 zaten dan in conditie 2.

Conclusie: Kosslyn suggereerde dat “onderdelen duidelijker zichtbaar zijn in grotere beelden dan in kleinere.
* Mentale beelden delen daarvoor dus eigenschappen met echte beelden → resolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kosslyn et al. (1978): scannen letters

A

Verloop:
* Deelnemers kregen lijnen te zien waarop telkens drie letters stonden. (Bv. aQz)
* (Letters konden op variabele afstand van elkaar staan en ook in verschillende volgordes)
* Deelnemers moesten die telkens goed onthouden want werd nadien verwijderd.
* Deelnemers werden gevraagd om zicht te concentreren op een uiteinde van de lijn om te bepalen of een bepaalde letter in hoofdletters stond of in kleine.
* Manipulatie van 2 onafhankelijke variabelen; de afstand van “focus” tot de “target” letter, en het aantal tussenliggende letters tussen “focus” en “target” letter.

Bevindingen:
Toename in reactietijd met toename afstand focus en target letter
Toename reactietijd met toename tussenliggende letters

Conclusie: Toont aan dat letters niet door middel van een of andere auditieve code gestockeerd werden, maar wel als echt beeld dat visueel gescand kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kosslyn et al. 1978: Scannen mental maps

A

Verloop:
o Idem als hiervoor maar werden landkaarten getoond i.p.v. letters met verschillende herkenbare punten op variabele afstanden van elkaar.
o Deelnemers moesten dan zich mentaal van een punt naar een ander te begeven (“Mental travel”)

Bevindingen: Toename tijd voor “mental travel” met toename afstand tussen 2 plaatsen op kaart.

Conclusie: Suggereert dat analoge visuele voorstellingen ook gebruikt worden om deze taak uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Biederman & Cooper (1991): Recognition-by-components theorie

A

verloop
- Deelnemers kregen verschillende delen/fragmenten van lijntekeningen te zien en moesten ze zo snel
mogelijk benoemen met de naam van de basiscategorie.
- De lijntekeningen kwamen in verschillende, opeenvolgende blokken
- Er waren drie verschillende soorten van gefragmenteerde voorwerpen per basisvoorwerp
-> 1) gefragmenteerd beeld 1 van basisvoorwerp
-> 2) gefragmenteerd beeld 2 van basisvoorwerp
-> 3) gefragmenteerd beeld van zelfde basisvoorwerp maar ander exemplaar
- In het eerste blok werden ze 500 ms aangeboden en in het tweede blok maar 200ms
->De aangeboden tijd werd steeds korter en korter want de verwerkingssnelheid vermindert als
de aangeboden prikkel meerdere keren wordt aangeboden.
-> de tweede blok zaten sommige varianten die afgeleid werden van het eerste blok

bevindingen
- Zowel op de reactietijd als op de performantie kon een priming-effect vastgesteld worden
-> In het tweede blok werden de deelnemers sneller en beter in het benoemen van
gefragmenteerde lijntekeningen waarvan ze eerdere varianten in het eerste blok gezien
hadden.
-> Door verschillende condities te vergelijken kunnen we zien
waaraan het priming-effect te danken is.
-> Als identieke gefragmenteerde afbeeldingen gebruikt worden
dan is de winst in reactietijd het grootst
-> In de conditie met hetzelfde voorwerp maar ander exemplaar is
er nog een significant priming-effect maar kleiner.
= het niet-visuele component van priming
-> Reactietijd voor complementaire lijntekeningen = reactietijd voor
identieke lijntekeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wagemans: Onderzoek naar short-term priming (Studie 1)

A

Verloop: Deelnemers werden echte delen van een lijntekening getoond gedurende heel korte tijd (34ms) en onmiddellijk gevolgd daarna door een te benoemen lijntekening van een volledig voorwerp.
* Gedeeltelijke lijntekening kon goede of slechte delen van een figuur tonen.

Deelnemers moesten zo snel mogelijk geheel benoemen.

Bevindingen: Significante reductie in reactietijd indien een “goed deel” werd geprimed.
Conclusie: Het gaat hier om een “online” facilitatie van de herkenning van een object.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wagemans: Onderzoek naar short-term priming (Studie 2)

A

Verloop:
* LSF gefilterde beelden als prime
* Interval tussen de “prime” en “target” wordt gemanipuleerd

Bevindingen: Priming effect die afhankelijk waren van het aantal en de selectiviteit van de LSF-primes

Conclusie: Resultaten sluiten aan bij Bar et al. (2006) over de activatie van object templates op basis van snelle verwerking van de LSF uit de input en de “top-down” ondersteuning van de “bottom-up” verwerking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Anthony J. Marcel (1983a):

A

wou nagaan hoe kort je een woord kon aanbieden om nog gedetecteerd en verwerkt te kunnen worden qua woordbeeld en betekenis.
verloop
- Bepaalde per proefpersoon hoe kort interval tussen targetstimulus(woord/blank scherm) en
daaropvolgend masker voordat performantie detectietaak (woord gezien?ja/nee) daalt tot 60%
-> semantische onset asynchronies ( SOA )
- Per persoon interval gemanipuleerd; verkort met 5s en verlengd tot 20s
- Per proefpersoon sterk verschillend interval
- taak voor personen:
-> Detectietaak: Heb je dit woord gezien?
-> Aangeven of woorden semantisch zwak of sterk verwant waren met bepaald (gegeven)
referentiewoord (ook indien ze zich niets herinnerden)
-> idem voor grafisch zwak of sterk gelijkend op referentiewoord

bevindingen
- Passive subjects(op zich laten afkomen):
performantie (% correct) > semantisch > grafisch > herkenning (aan- of afwezing)
- Active subjects (strategie gebruiken):
Even snel verval van performantie in alle aspecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Anthony J. Marcel (1983b): Priming-experimenten (subliminaal)

A

verloop benoeming kleurvlakken
- Primes = kleurwoorden (‘rood’), maar subliminaa
- Target = kleurvakken (echte kleur)
- En ze moesten zo snel mogelijk benoemen

bevindingen
- Onbewuste priming-effecten van kleurwoorden op RT benoeming van kleurvakken
-> congruente paren: facilitatie
-> incongruente paren: interferentie ( inhibitie

verloop woord of geen woord?
-Prime = semantisch verwant woord (vb. spuit), subliminaal
- target = woord ( vb. dokter )
- Ze moesten aangeven of target woord een woord op een non-woord was

** bevindingen**
- sterke priming-effect = f(sterte semantische associatie)
-> Sterke associatie prime-target sneller antwoord dan zwakke
-> Verwant sneller dan onverwant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tipper (1985)

A

verloop
- Prime (Subliminaal) Deelnemers werden telkens twee overlappende tekeningen aangeboden in het rood
en het groen;
-> rood, moesten ze negeren
-> groen moesten ze benoemen
- Target: een voorwerp blijft hetzelfde maar dan van rood naar groen (distractor wordt target), ander
nieuw voorwerp in het rood.

bevindingen
-Deelnemers hadden meer tijd nodig voor de benoeming van het voorwerp dat eerst genegeerd moest
worden, dan zonder voorafgaandelijke presentatie
-Verklaring: inhiberen van rode lijntekening , vermijden dat men deze benoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

DeSchepper en Treisman (1966)

A

** verloop **
- willekeurige vormen
- paradigma aangepast => matching taak
- Deelnemers kregen rode en groene overlappende vormen te zien en moesten dan telkens beoordelen
of de groene vorm gelijk was aan de witte vorm (gegeven na priming)

bevindingen
- Significant negatief priming-effect van ongeveer 30m
- Ook vormen die geen aandacht krijgen, wordt geheugenrepresentatie opgebouwd die geinhibeerd
moet worden.
- Deelnemers geen bewuste herkenning van vorm die negatieve priming veroorzaakt
- Duur van vormpresentaties in geheugen
-> Zelfs bij 200 proefbeurten
-> Een maand later nog steeds maar geleidelijke afname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Coca-colastudie van James Vicray(1957)

A
  • Maakte iedereen wijs dat hij 45000 bezoekers van een cinema telkens een korte advertentie presenteerde tijdens een film met “Eat popcorn and drink coca cola” (subliminale perceptie)
  • Hij beweerde dat de verkoop van popcorn en coca cola steeg met 57.7% en 18.1%.
  • MAAR gaf uiteindelijk toe dat het verzonnen was
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bargh et al. (1996)

A
  • Deelnemers geprimed met woorden over oudere mensen.
  • Bij naar buiten gaan bleken ze trager naar buiten te gaan i.v.m. deelnemers in controleconditie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ijzerman & Semin (2009)

A
  • Warm of koud drankje aanbieden voor interview.
  • Effect op hoe men interviewer beoordeelt.
    (Warm=positief, Koud = negatief)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Biederman & Cooper (1991)

A