hoofdstuk 2 onderzoeken Flashcards

1
Q

onderzoek groepering op basis van nabijheid FASE 1

A

FASE 1
- stippenraster gebruikt; allen gekarakteriseerd door basisparallellogram met zijden a,b,c,d
- 2 parameters: lengteverhouding b/a en hoek tussen b en a
- opdracht: bij groot aantal rasters die kort weergegeven werden moesten proefpersonen aangeven welke oriëntatie ze erin zagen
- resultaten
-> geen verschil tussen datapunten uit verschillende stippenrasters, los van verschil in symmetrie, ambiguïteit ( gelijke afstanden ) en perceptuele indrukken ( uitzicht )
-> relatieve keuze voor bepaalde oriëntatie neemt exponentieel af bij toename relatieve functie in die richting ( attractiefunctie )
-> loggetransformeerde waarden zijn dalende rechten
-> groeperingssterkte neemt exponentieel af ifv groter wordende afstand => PURE DISTANCE LAW 5 ( KUBOVY EN WAGEMANS, 1998)
=> FASE 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

onderzoek over nabijheid FASE 2

A

-Combinering van Pure Distance Law met andere groeperingsprincipes (similariteit,
continuïteit )
- Gebruikmaken van Gabor lattices, vlekje niet langer een stip maar een Gabor patch9
-> Toepassing Gaborfilter: vaak gebruikt voor modelleren van receptief veld van
simple cells
=>
- Er treedt interactie op tussen naburige Gabor patches (Polat&Sagi, 1993)
-> laterale maskering, collineaire facilitatie
=>
- Sterkte van deze effecten afhankelijk van alineëring tussen elementen (in welke mate
oriëntatie van patches overeenkomen met bepaalde rechte of kromme) (Field, 1993)
-> (Field, 1993): snake detection, ppn moeten stukje kromme zoeken in wirwar van
Gabor patches
-> Kans op detectie en benodigde zoektijd afhankelijk van alineëring, proximiteit,
similariteit, aantal elementen en complexiteit van de kromme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

onderzoek Rüdiger von der Heydt ( 2000 )

A
  • toont codering van BOWN
  • V2-cellen in cortex van aap kunnen dit onderscheid maken en rekening houden met de context buiten receptief veld
  • onafhankelijk van contrastpolariteit ( wit -> grijs, grijs -> wit ) geldt dat cel meer vuurt wanneer zich in dat receptief veld ( ellips) een rand bevindt met links figuur en rechts achtergrond dan als ( links achtergrond, rechts figuur )
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

configural superiority effect ( Pomerantz, 1977 )

A

configuraties geven extra voordeel
- toevoegen van rudimentaire context leidt tot nieuwe gehelen die soms tot voordeel kunnen leiden
- odd man out zoeken gaat sneller met meer context erbij => CONFIGURATIONAL SUPERIORITY
- ook bemoeilijking bij identificeren van odd man out bij sommige redundante contexten erbij => CONFIGURATIONAL INFERIORITY
- onderzoek naar neurale basis en corticale hiërarchie
-> displays terwijl ppn in scanner lagen
-> parts ( odd man out ) moeilijker dan whole, waarbij corners ( redundant deel ) werd toegevoegd => zowel voor accuraatheid als antwoordsnelheid
-> meting van hersenactiviteit in corticale gebieden en aan de hand hiervan kijken waar op shcerm odd man oud zich bevond => INTERACTIE-EFFECT GEVONDEN
=> lagere corticale gebieden: gemakkelijker in parts-conditie dan in whole conditie
=> hogere corticale gebieden: gemakkelijker in whole-conditie
=> impliceert feedforward opbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bistable diamont

A

men ziet
- ofwel op en neergaande beweging van losse, gefragmenteerde lijnsegmenten, diagonaal georiënteerd ( lokaal percept van de delen )
- ofwel een links-recht over-en-weergaande beweging van een ruitfiguur ( globaal percept van geheel ) => perceptuele distabiliteit
ONDERZOEK: deze ambigue stimulus gepresenteerd aan mensen terwijl ze in de scanner lagen, ppn moesten rapporteren wat ze zagen
-> activatie in hersengebieden gerelateerd aan verschillende percepten
-> lokale percepten gepaard met hoge activatie in lage corticale gebieden, lage activatie in hogere gebieden
=> bij waarnemen van lijnen meer activatie
=> bij waarnemen van ruit, minder activatie
-> globale percepten gepaard met lage activatie in lage corticale gebieden, hoge activatie in hogere corticale gebieden
-> in tussenliggende gebieden keerde trend langzaam om
-> INTERPRETATIE: perceptie van delen onderdrukt door perceptie van geheel + predictieve coding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

experiment over rol van ervaring

A

men moest ( kinderconditie, volwassenconditie ) ware grootte schatten
- retinale grootte werd constant gehouden ( bij toenemende afstand werd absolute grootte ook hoer
- schatting van volwassenen waren relatief correct
- resultaten van kinderen onderverdeelbaar in 2 subsets
-> korte afstand relatief correct
-> lange afstand ( vanaf 2 cm ) fout: schattingen volgden retinale grootte ( bleven dus ongeveer constant )
=> kinderen minder ervaring met lange afstanden, kunnen minder goed compenseren
=> volwassenen minder goed in ware grootte identificeren bij verticale afstanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

experiment over rol van subjectieve ervaring, uit persoonlijke levenssfeer

A
  • rijkere jongetjes van 10 jaar en armere jongetjes
  • deel 1: grootte van kartonnen schijfje schatten, correct
  • deel 2: grootte van muntstukken schatten
    -> rijkere jongetjes: overschat, maar niet veel
    -> armere jongetjes: zwaar overschat
    => waarde die men aan iets hecht heeft invloed op grootteschatting
    => individueel verschillend: subjectieve factoren en persoonlijke waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

experiment cruciaal voor ondersteuning RBC

A
  • lijntekeningen met variabel aantal basisdelen
  • per figuur werd gevarieerd met aantal bouwstenen die men te zien kreeg
  • ook met beperkt aantal bouwstenen bleek herkenning goed; volledig aantal was niet nodig voor herkenning => staving basisassumptietheorie
  • voorwaarde: bouwstenen uit beeld afleidbaar ( overgangen, parallels,…)
    => KRITIEK
  • werken met lijntekeningen en niet 3D
  • MAAR vandaag nog steeds empirische evidentie gevonden; neurale codering NAPS en geons
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

onderzoek PALMER: scenecontexteffecten op objectherkenning (1975)

A
  • dns krijgen afbeelding van contextscène (3s) - keuken
  • gevolg door heel korte afbeelding van één object ( 20-120ms) in 3 condities
    -> consistent met context - loofbrood
    -> inconsistent met context - brievenbus ( zelfde vorm als brood )
    -> neutraal tov context - trommel
    =>
    1) herkenning bleek veel beter in consistente conditie
    2) visueel gelijkende objecten werden soms verkeerd geïnterpreteerd ifv context
    => passende objecten beter herkend dan niet-passende
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

onderzoek LOFTUS & MACKWORTH: scenecontexteffecten op objectherkenning ( 1978 )

A
  • dns kijken 4 seconde naar afbeelding van scene ( free viewing ) - boerderij
  • registreren van oogbewegingen
    =>
    1) fixaties op onwaarschijnlijke objecten; kwamen vroeger, van verder weg ( grotere oogsprongen ); duurden langer en gevolgd door meer fixaties ( dan op waarschijnlijke objecten)
    => visueel systeem meer moeite met niet-passende prikkels ( trekt aandacht, duurt langer om te verwerken )
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

onderzoek BIEDERMAN: speeded objectc verification

A

procedure
- semantisch label van object (“ brandweerslang”)
- fixatiepunt
- korte afbeelding van scène
- mask ( wirwarplaatje om retinaal nabeeld te maskeren ) met probe erin ( plaatsaanduiding waar men target moest zoeken )
- dns antwoorden JA of NEE of ze dachten dat doelobject in scene aanwezig was

schending spatiale relaties
- positie ( brandweerslang boven brievenbus ipv ernaast )
- onwaarschijnlijkheid van voorkomen ( sofa op straat )
- combinatie van de twee ( sofa die over de straat zweeft )

-> detecteerbaarheid onderzocht in functie van aanbiedingstijd, aard van en aantal schendingen
=>
1) gemiddelde d’ tussen 1 en 2
2) stijging d’ bij langere aanbiedingstijden
3) daling d’ bij meerdere schendingen
=> semantiek van scène in oogopslag opgepikt, heeft invloed op detecteerbaarheid van doelobjecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Thorpe et al. ( 1996 )

A
  • kleurenfotos presenteren ( heel korte tijd, 20ms)
  • proefpersonen go/no-go aangeven; zagen ze dier of zagen ze geen dier
    =>
    1) ondanks super korte tijd, hele goede performantie
    2) 94% van antwoorden correct, mediaan reactietijd 445ms
    3) positieve correlatie tussen mediaan reactietijd en percentage correct
    4) speed-accuracy, trade off; omgekeerd evenredig verband tussen snelheid ne percentage correct
    => resultaten op hersenniveau adhv event related potentials ( ERPs )
    1) elektrische activiteit gemeten adhv elektroden over hersengebieden heen => afzonderlijke elektroden worden gerelateerd aan perceptueel-cognitieve processen in die gebieden van de hersenen
    2) gemiddelde ERPs van 7 elektroden vooraan bij go-trials verschilden significant van dezelfde 7 elektroden bij no-go-trails
    3) hersenen hadden na 150ms voldoende informatie verwerkt om prikkel te categoriseren als dier of niet-dier
    4) reactietijden zijn 300 ms langer, maar hebben te maken met beslissings- en uitvoeringsprocessen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

onderzoek OLIVA & SCHYNS 1994

A
  • hybride afbeeldingen getoond ( afbeelding strand en stad ): HSF ene scène gecombineerd met LSF andere scène
  • men kreeg eerst semantisch label en moest een detectietaak uitvoeren ( ja/nee)
  • variantie in duur van aanbiedingen
    -> kort ( 30ms) => 63% hits bij target in LSF <=> 28% hits bij target in HSF
    -> lang ( 150ms) => 18% hits bij target in LSF <=> 96% hits bij target in HSF
    => bij korte aanbieding extraheert men eerder LSF, bij lange aanbieding HSF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

onderzoek OLIVA & SCHYNS, 1997

A
  • owv kritiek op matching door semantisch label
  • herkenbare scene met ruis
  • 2 afbeeldingen zeer kort na elkaar gepresenteerd
  • volgorde
    -> eerst LSF target + HSF noise gevolgd door HSF target + LSF noise => coarse to fine
    -> eerst HSF target + LSF noise gevolgd door LSF target + HSF noise => fine to coarse
  • mensen gaven aan wat ze gezien hadden
    =>
    1) 67% van de gevallen overeenkomst met targetscene in coarse to fine conditie
    2) 29% van de gevallen overeenkomst in fine to coarse conditie
    => SNELLE SCENEPERCEPTIE GEBASSEERD OP LSF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Samenwerking psychologie en computervisie ( OLIVA & TORRALBA )

A
  • onderzoek naar welke scène-eigenschappen men kan extraheren uit eenvoudige beeldkenmerken
  • vertrekpunt = globaal beeld als geheel, scène is entiteit op zich met eigen karakteristieke globale beeldkenmerken => spatiale envelope properties
  • weergeven in mulidimensionele plot: men kan verschillende soorten scenes terugvinden als combinaties van beeldkenmerken
  • 7 globale scènekenmerken: openheid, expansie, gemiddelde diepte, temperatuur, transiëntie, beschutting, navigeerbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

onderzoek GREENE & OLIVA, 2009

A

toonde aan dat mensen effectief in staat zijn om globale beeldeigenschappen snel te extraheren
- ppn getraind om de 7 scènekarakteristieken te analyseren en te benoemen
- beelden werden kort aangeboden
- dynamisch gemaskeerd ( door opeenvolging 4 andere kleurbeelden; vermijden nabeeld )
- dns 14 keer ja/nee taak
-> 7 keer bij de globale scènekarakteristieken
-> 7 keer bij scènecategorisaties
=>
1) proportie correcte classificatie nam toe met stijgende stimulusduur
2) aanbiedingstijd voor gemiddelde van 75% correcte antwoorden tussen 20 en 70ms

17
Q

analyse door synthese ( Ulric Neisser ) => algemeen

A
  • binnenkomende prikkels worden niet passief en doelloos door filters verwerkt, maar steeds in het licht van hypothesen
  • hypothesen beschouwd als momentane ( variabel voor ieder moment ) synthese van beschikbare bottom-upinformatie en top-downkennis
  • voortdurende wisselwerking tussen verschillende deelsystemen => massief-parallelle informatieverwerking
18
Q

model van Hochstein en Ahissar, 2002, REVERSE HIERARCHY THEORY

A
  • ontkoppeling van hiërarchie
    -> structurele, anatomische spatiale aspecten: localisatie in hersenen => early en late processing
    -> functionele, procesmatige, temporele aspecten: verwerkingsproces doorheen de tijd => low level en high level processing
  • eerste informatieverwerkingsstroom, feedforward sweep: input heel snel doorgestroomd naar hoge visuele gebieden om hypothese te vormen
  • top down en bottom-up-wisselwerking: trager, inactiever, niet lineair
    => invullen van details en dus ook beroep doen op lagere visuele gebieden
19
Q

Bar et al., 2006, model verwerking van HSF en LSF ifv tijd

A
  • LSF van input snel doorgestuurd naar prefrontale cortex
    => hypothesen over scènecontext en globale vorm van cruciale voorwerpen
  • terugkoppeling, dan in langzame feedforwardstroom gecombineerd met HSF voor doorlopen van alle stadia vanaf V1 tot inferotemporale cortex
20
Q

onderzoek ter illustratie van top-down templates, SCHYNS, GOSSELIN

A
  • ppn krijgen zwart-witte ruisbeelden te zien
  • moeten ja/nee antwoorden als ze er een gezicht in herkennen ( zit er nooit in)
  • na afloop onderzoek
    -> neen stapel ruisbeelden weggegooid
    -> ja stapel op elkaar gelegd en hier gemiddeld beeld van genomen
  • je bekomt gemiddeld classificatiebeeld dat men ziet als ideale template => dit is beeld waarmee ppn in zijn hoofd zit en naar binnenkomende ruisbeelden kijkt
  • templates zijn individueel verschillend
  • templates zijn mogelijk ook verklaring voor pareidolia
    => experimentele psychologie in staat om puur subjectieve, mentale entiteiten te visualiseren
21
Q

onderzoek POLJAC ET AL. 2012: uitvoerige studie gebaseerd op motion silencing

A
  • principe: cirkelvormige configuratiestippen, waarvan kleur systematisch verandert
    -> indien cirkel roteert ziet men kleurverandering veel moeilijker
    -> indien cirkel stilstaat ziet men kleurverandering veel makkelijker
  • suggestie onderzoekers: bewegingsperceptie onderdrukt bewuste toegang tot kenmerken ( kleur ) van lokale delen ( stippen ) binnen geheel ( cirkel )
    => low level verklaringen en mid level verklaring