hoofdstuk 2 begrippen Flashcards
fixatie
moment waarop oog even stilstaat
saccades
oogsprongen
smearing
uitvagen van beeld door snelle verplaatsing
saccadische supressie
oog neemt smearing niet waar
sensatie
= gewaarwording; prikkels zoals ze geregistreerd worden
perceptie
= waarneming; prikkels worden verwerkt en geïnterpreteerd
proximale stimuli
nabije prikkels; zoals geregistreerd thv eigen lichaam
distale stimuli
externe oorzaken van deze prikkels in de buitenwereld
psychofysica
wetenschap van meting van elementaire gewaarwordingen, samenhang tussen fysische grootheden en intensiteit van gewaarwording, ontwikkeling van wetenschappelijke methoden hiervoor
outer psychofysics
relatie tussen intensiteit van fyische prikkels ( R, Reiz ) en intensiteit van sensatie ( S, sensation )
inner psychofysics
relatie tussen intensiteit van neurale excitatie / hoeveelheid zenuwimpulsen ( E) en intensiteit van sensatie (S)
drempelmeting
grenswaarde tussen stimuli die één soort respons uitlokken en stimuli die ander soort respons uitlokken.
absolute drempel ( RL, Reiz limen )
grenswaarde die overgang markeert tussen afwezigheid en aanwezigheid van sensatie
-> dmv detectietaak: ‘’ prikkel waargenomen ja of nee’’
differentiële drempel ( DL, differenz limen ) / juist merkbare verschil ( JND )
kleinste toegevoegde stimulusintensiteit die toelaat een verschil waar te nemen.
-> dmv discriminatietaak meten
onderdrempel
minimale stimulusintensiteit ( signaalsterkte ) nodig om waargenomen te worden
bovendrempel
grenswaarde waarboven persoon niet langer verschillen kan waarnemen
weberfractie, weberconstante => wet van weber
- k = ΔR / R met intensiteit R en kleinste toevoeging of aftrekken ΔI
- ” sitimulusintensiteit moet met een constante fractie van zijn waarde verhoogd / verlaagd worden om een juist merkbaar verschil te bekomen” ( in theorie )
- weberfractie is correct en accuraat voor normale grootheden, maar niet altijd betrouwbaar voor enorm hoge of enorm lage intensiteiten
discriminantietaak
- onderzoeker biedt 2 stimuli aan waarvan één telkens dezelfde intensiteit heeft ( referentie-of standaardstimulus ) en de andere ( vergelijkingsstimulus ) een intensiteit die hoger of lager ligt
wet van Weber-Fechner
- Fechner bracht wet naar een hoger niveau: metingen doen van gewaarwording (S) van fysische prikkels ( meer of minder, EN hoeveel meer of minder )
- nood aan schaal met nulpunt en meeteenheid
-> MEETEENHEID: JND => weberconstante
-> NULPUNT: RL, absolute drempel - ” om de sterkte van gewaarwording ( S ) te laten toenemen als een rekenkundige reeks ( opgeteld met constante), moet men de stimulusintensiteit ( R ) laten toenemen als een meetkundige reeks”
- S = k * log(R)
signaaldetectietheorie
- signaalbeurten: beurten waarin effectief prikkel wordt aangeboden
- gissingsbeurten: beurten waarin geen prikkel wordt aangeboden
-> proportionele probabiliteiten berekdn; hoeveel % van signaal beurten juist / fout; idem voor gissingbeurten
-> maatstaven: gevoeligheid - antwoordtendens, responsbias
gevoeligheid
- mate waarin ppn een onderscheid kan maken tussen signaal-en gissingsbeurten
- d’ = z(H)-z(F)
-> geen verschil: gevoeligheid 0 ( geen onderscheid tussen signaal of gissing )
-> groot verschil: gevoeligheid verschillend van 0 ( groot onderscheid
=> goede gevoeligheid = hits talrijker dan false alarms
antwoordtendens, responsbias
- mate waarin ppn geneigd is om één antwoord meer te geven dan het andere
- c = -.5(z(H)+z(F))
-> geen bias: c = 0
-> wel bias: c is verschillend van 0
neurofysiologische basis waarneming
neuronen die vuren ( dmv spikes ) als prikkel verschijnt in hun receptief veld ( = deel van visueelveld waar deze neuronen gevoelig voor zijn )
simple cells
heel gevoelig voor lijnstuk met bepaalde dikte + hun oriëntatie, op welbepaalde plaats in receptief veld
complex cells
reageren stabieler op varianties in positie, zolang oriëntatie optimaal blijft
hypercomplex cells
reageren enkel als lijndikte overeenkomt met grootte receptief veld
tuning
vertonen van specifieke responsprofielen in functie van specifieke stimuluseigenschappen
renitotopie
plaats in visueel veld waar prikkel aanwezig is, wordt ook gecodeerd.
perceptuele organisatie
verzameling van processen die instaan voor organiseren van fragmentarische proximale stimuli in grotere gestructureerde gehelen.
gabor displays
in verzameling van lijntjes etc. bepaalde voorwerpen verstoppen
gabor patch
vlekje met helderheidsverloop beschreven aan de hand van gaborfunctie
laterale maskering
gabor patches moeilijker gedetecteerd ( bij laag contrast ) als er buren zijn op korte afstand
collineaire facilitatie
gabor patches makkelijker gedetecteerd ( ook bij laag contrast ) als buren op langere afstand staan
alineëring
hoe sterk de lokale oriëntatie samenvalt met de globale rechte of kromme waarvan het deel uitmaakt
textuursegregatie
maken van onderscheid tussen verschillende regio’s in niet-homogeen veld doordat basiskenmerken al dan niet van elkaar verschillen
figuur-achtergrondorganisatie
er is een onderscheid tussen verschillende regio’s in niet-homogeen veld, maar waarbij een regio rol van figuur krijgt en de andere de rol van achtergrond
extremal edges
randen waarbij waarnemer ziet dat oppervlak verder loopt ( ook in diepte ) maar uit beeld verdwijnt door gezichtspunt van de waarnemer
ambigue figuren
figuren die meerdere interpretaties toelaten
switching
het wisselen tussen beide percepten ( figuur-achtergrond-organisatie met betekenistoekenning ) van ambigue figuur => men kan nooit beide percepten tegelijk zien
toekenning van Border-ownership
- rand in rekening brengen
- BOWN = cofigurationele eigenschap; er is ook context nodig niet enkel rand
-desambiguering van lokale ambiguïteit gebeurt door rekening te houden met globale configuratie/ context eromheen.
subjectieve/ illusoire contouren
waarneming van randen waar fysisch geen helderheidsverschil is.
modale completie
vervolledigde figuur of rand bevat echte sensoriële kwaliteiten, waarneembaar; figuur en rand ( illusionair ) zijn zichtbaar => ‘ erbovenop’ ; doortrekken lijn => illusoire contour
amodale completie
figuur geïnterpreteerd als volledig maar rand niet zichtbaar => ‘ eronderdoor’
amodale vervollediging = perceptueel fenomeen; als je weet dat onder bedekking complex lijnpatroon zit, zal je op bedekking nog steeds meest simpele amodale completie maken.
explaining away
in alle gebieden doorheen corticale hiërarchie zou aan predictive coding gedaan worden
=> obv binnenkomende signalen wordt voorspelling gedaan van wat verwacht wordt te zien; alles wat in vroege stadia overeenkomt met hogere stadia, wordt wegverklaard en vergeten in de input ( dus enkel nog geheel zichtbaar ); lage corticale gebieden coderen enkel nog voor dat wat afwijkt van verwachtingen ( error signals )
prägnanz- of goodnessprincipe
perceptuele organisatie steeds zo eenvoudig of zo goed mogelijk, gegeven de beschikbare prikkel
=> minimumprincipe, eenvoudigheidsbeginsel
=> verdicaliteit centraal
- gestaltpsychologie
waarschijnlijkheidsbeginsel of likelihoodprinciple
waarneming zo waarheidsgetrouw mogelijk; moet zo goed mogelijk realiteit weerspiegelen
- cognitieve psychologieh
hysterese-effect
omslagpunt van ene in interpretatie naar andere vertraagd door sequentie van aanbieding => kenmerk van zelforganiserend nie-lineair dynamisch systeem => het percept dat je het langste ziet afh. van de kant waaruit je vertekt
convexiteitassumptie
assumptie dat meeste dingen bol zijn, convex zijn
helderheidsassumptie
assumptie dat licht van boven komt.
onderdeterminantie
beeld dat verderaf ligt maar fysiek even groot is, wordt in netvlies als kleiner waargenomen
ill-posed problem
3D dimensie wordt afgeleid uit die 2D input
vormconstantie
iets met eenzelfde fysische vorm wordt in netvlies waargenomen als steeds wisselende vormen, en dit veralgemenen ( door besef hiervan ) naar eenzelfde fysische vorm
transactionalisme
stelt dat waarnemer bij oplossen van problemen van onderdeterminantie beroep doet op jarenlange ervaring en transacties met de omgeving
posterior
kans op bepaalde 3D hoek, gegeven 2D hoek
likelihood
kans op bepaalde 2D hoek, gegeven 3D hoek
prior
kans op 3D hoek ( in echte wereld is die het grootst bij 90 graden )
posterior
(likelihood * prior)*(kans op 2Dhoek)
objectherkenning
semantisch herkennen van identiteit van voorwerp of kunnen aangeven tot welke basiscategorie deze behoort
uitgangspunten RBC
- objectherkenning is mogelijk met slechts beperkte informatie over deel van object ( clutter )
- men kan nooit eerder geziene voorwerpen toch structureel beschrijven aan de hand van basiscomponenten en spatiale relaties
- beperkt aantal objecten kan al indicatie geven van finaal object
meerdere informatieverwerkingsstappen RBC
- na randdetectie, 2 parallelle activiteiten
-> detectie non accidental properties ( NAP )
-> segmentatie delen met concaviteit ( waar 2 onderdelen samenkomen ) - bepalen bouwstenen, componenten
- globale spatiale relatie tussen componenten bepalen op ruw niveau
- visuele geheugen op zoek naar overeenkomstige, gezichtspuntonafhankelijke representatie van componenten
- match gevonden => voor werp herkend
categorisatie
onderbrengen van concrete visuele prikkel in grote categorie
ecologische optica
studie van het licht als informatiebron over de omgeving
stralingslicht, radiënt licht
afkomstig van lichtbron, bevat enkel informatie over de lichtbron zelf
omgevingslicht, ambiënt licht
afkomstig van omgeving, bevat informatie over voorwerpen uit die omgeving
optic array
geheel patroon van licht zoals dat invalt op het oog.
invarianten
gelijkblijvende factoren ondanks veranderingen
optic flow
stroom van optische elementen die ontstaan in optic array van bewegende waarneming
-> vlakbij: optic flow in tegengestelde richting van de waarnemer
-> veraf: optic flow die met waarnemer mee lijkt te bewegen ( traag )
=> bewegingsparallax: richting en snelheid van optic flow is functie van afstand tov bewegende waarnemer
optical looming
snel expanderend optic flow field als gevolg van snel naderend voorwerp dat op je afkomt
focus op expansion
geeft in optic flow field aan waar je als waarnemer naartoe beweegt
-> sterke bron van informatie
affordances
eigenschappen van voorwerpend die direct in relatie staan tot gedrag van de waarnemer
affordantie
wat je met voorwerp kan doen in het licht van behoeften
slant
grootte van vector ( mate van kanteling uit het beeldvlak weg )
tilt
oriëntatie van vector ( oriëntatie rond kijkas )
retinale dispariteit
verschil in netvliesbeelden dat ontstaat doordat ogen vanuit verschillende ruimtelijke positie naar object in 3D ruimte kijken
hoe kwam Biederman aan 36 bouwstenen
2 assen x 2 randen x 3 symmetriën x 3 grootte doorsnede
visiovoren
wij mensen zijn visiovoren
visuele waarneming neemt bij ons een belangrijke plaats in ivm andere diersoorten
feedforward (informatieverwerking)
lagere naar hogere hersengebieden
(achter naar voor in de hersenen)
feedback (informatieverwerking)
hogere naar lagere hersengebieden
ventrale stroom
loopt van V1 (occipitale cortex) -> V2 en V3 ( temporale cortex) -> anterieure gebieden waar object-identiteit plaatsvindt.
= “wat” stroom
dorsale stroom
loopt van V1 naar parietale cortex waar ruimtelijke positie en bewegingen gecodeerd worden
= “waar” stroom
low-level registratie
=eerste niveau van visuele verwerking
= de decodering van de eerste neurale responsen als signalen van enkelvoudige kenmerkenn binnen het receptief veld van een cel
mid-level registratie
= tweede niveau van visuele verwerking
= perceptuele groepering van de gefragmenteerde input
( figuur-achtergrond organisatie, diepteperceptie en zowel 2D als 3D vormperceptie)
high-level registratie
= derde niveau van visuele verwerking
=interpretatie van de betekenis van wat er gezien wordt
pure distance law
groeperingssterkte neemt expontentieel af ifv groter wordende afstand ( groepering obv nabijheid)
occlusie
bedekking
configural superiority-effect
et verschijnsel waarbij mensen beter zijn in het herkennen van individuele elementen of kenmerken binnen een complexe configuratie wanneer die elementen samen als geheel worden gepresenteerd, in vergelijking met wanneer ze geïsoleerd worden gepresenteerd.