Hoofdstuk 5 Flashcards
Conceptuele defenitie (construct)
De onderzoekers defenitie van de variabele in kwestie op theoretisch niveau
Zelf-rapportage metingen
Deze metingen operationaliseerd een variabele door de antwoorden van mensen over zichzelf in een vragenlijst of interview op te nemen.
Observationele metingen (gedrags metingen)
Deze soort meting operationaliseerd een variabele door waarneembare gedrag of fysieke sporen van gedrag op te nemen.
Fysologische metingen
Deze soort meting operationaliseerd een variabele door biologische data op te nemen, zoals hersenactiviteit, hormoon levels en hartslag.
Categorische (nominaal) variabelen
Dit zijn categorieën zoals gender, soort (diersoort: chimpansees, bonobo’s enz.)
Kwantitatieve (continu) variabelen
Deze variabele zijn gecodeerd met betekenisvolle nummers zoals gewicht, leeftijd en lengte.
Drie types van kwantitatieve (continu) variabele
- Ordinal scale
- Interval scale
- Ratio scale
Ordinal scale
Wanneer de nummers van de kwantitieve variabele een gerangschikte volgorde heeft, dus bijv. 1 is de beste dan 2 dan 3 enz.
Interval scale
Wanneer de nummers van de kwantitieve variabele twee voorwaarden voldowen; 1. er zit evenveel afstand tussen de levels en 2. Er is geen “echte nul” (0 betekent niet niks, bijvoorbeeld 0 graden).
Ratio scale (verhouding)
Wanneer de nummers van de kwantitatieve variabele gelijke intervallen heeft en 0 betekent niks.
Betrouwbaarheid
Hoe consistent de resultaten van de metingen zijn. Soorten: test-retest betrouwbaarheid, interrater betrouwbaarheid en internal betrouwbaarheid.
Validiteit
Meet de operationalisatie wat we willen meten?
Test-retest betrouwbaarheid
De deelnemers krijgen bijna dezelfde scoren elke keer dat ze gemeten worden. Vooral voor als onderzoekers constructen meten die theoretisch stabiel zijn.
Interrater betrouwbaarheid
De scores zijn consistent onafhankelijk van wie de variabele meet, dus pietje scoort niet anders bij barbara dan bij kaatje. Vooral belangrijk bij observationele metingen.
Internal betrouwbaarheid
De deelnemer geeft een consistente patroon aan antwoorden onafhankelijk van hoe de onderzoeker de vraag vormt. Dit wordt gebruikt wanneer metingen meerdere items combineren.
Average inter-item correlation (AIC)
Het gemiddelde van alle mogelijke correlaties tussen elke items om de internal betrouwbaarheid te meten.
Cronbach’s alpha (coefficient alfa)
Zo word de AIC en de aantal items in de schaal wiskundig gecombineerd.
Face validiteit (gezichts)
De mate waarin een instrument de indruk wekt iets relevants te meten, met andere woorden of een instrument valide lijkt. (Op het eerste gezicht)
Content validiteit
De meting heeft alle delen die de theorie zegt dat het moet hebben. (Houdt aan alle criteria)
Criterion validiteit
Hangt de maat samen met relevant gedrag? bijv. examen cijfers en IQ scores. Vooral belangrijk voor zelf-rapportage metingen.
Known-groups paradigm
Groepen waarvan het gedrag al bekend is zouden overeenkomstig moeten scoren op het meetinstrument.
Convergente validiteit
Hangt de test samen met andere maten die hetzelfde proberen te meten?
Discriminante validiteit
Hangt de test uitkomst niet (sterk) samen met maten van constructen die niet samen zouden moeten hangen met hetgene wat je wil weten? Bijvoorbeeld corona en de griep moeten niet samen hangen.
Relatie tussen validiteit en betrouwbaarheid
Een test kan lage validiteit hebben en toch betrouwbaar zijn, maar een test die niet betrouwbaar is, kan ook niet valide zijn.