Hoofdstuk 10 Flashcards

1
Q

Onafhankelijke variabele

A

De gemanipuleerde variabele, de onderzoeker verdeelt de proefpersonen over de verschillende condities van deze variabele. Dus bijvoorbeeld onafhankelijke variabele is cafeïne, condities zijn wel koffie en geen koffie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Afhankelijke variabele

A

De gemeten variabele, hoe de deelnemers reageren op deze variabele is afhankelijk van de onafhankelijke variabele. Dus bijvoorbeeld de afhankelijk variabele is moeheid (onafhankelijke: cafeïne).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Controle variabele

A

Elke variabele die een onderzoeker expres constant houdt, dus bijvoorbeeld in beide condities zitten ze in dezelfde ruimte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verschil vergelijkingsgroep en controlegroep

A

De controlegroep is een neutrale conditie, deze groep krijgt geen behandeling. Zowel de controle als de vergelijksgroep wordt vergeleken met de behandelings (treatment) groep. De vergelijkingsgroep kan wel een “behandeling” krijgen. Bijvoorbeeld er zijn twee condities: koffie met suiker en koffie met een zoetje. Er moet wel altijd een vergelijkingsgroep zijn, maar niet altijd een controlegroep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Design confound

A

Wanneer de onderzoeker een fout maakt in het design. Een tweede variabele varieert systematisch met de beoogde onafhankelijke variabele en kan mogelijk verschillen op de afhankelijke variabele verklaren. Bijvoorbeeld als de onderzoeker tegen de ene groep vrolijker doet dan tegen de andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Selectie effecten

A

Een confound die optreedt wanneer de typen proefpersonen uit de ene conditie systematisch verschilt met die van de andere conditie. Grote kans op selectie effecten als ze de onafhankelijke variabele zelf mogen kiezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Matched groups (matching)

A

De deelnemers die vergelijkbaar zijn met elkaar worden opgedeeld in tweetallen, elke tweetal wordt random gesplits over de twee condities.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Independent-groups design (between-subjects design)

A

Losse groepen van proefpersonen worden opgedeeld in verschillende niveau’s van de onafhankelijke variabelen. Dus als er twee levels van onafhankelijke variabele zijn worden de proefpersonen in twee groepen verdeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Withing-groups design

A

Elke proefpersoon gaat door alle niveau’s van de onafhankelijke variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Posttest-only design (equivalent groups)

A

Dit is een van de makkelijkste independent-groups experimenteel design. Namelijk de deelnemers worden random toegewezen aan een onafhankelijke variabele groep en worden op de afhankelijke variabele één keer getest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Pretest/posttest design (equivalent groups)

A

Deelnemers worden random toegewezen aan een onafhankelijke variabele en worden twee keer getest op de afhankelijke variabele, zowel voor als na de blootstelling op de onafhankelijke variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Repeated measures design

A

Een type van within-groups design waarin deelnemers meer dan één keer worden gemeten op de afhankelijke variabele, na blootstelling van elk niveau van de onafhankelijke variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Concurrent-measures design

A

Wanneer een proefpersoon aan de twee condities tegelijk worden blootgesteld. Bijvoorbeeld experiment van Harlow: de aap werd zowel blootgesteld aan de pop met eten en de pop met vacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Order effect

A

Bij een within-groups design wordt de proefpersoon eerst aan de ene conditie blootgesteld en dan aan de andere. Zo kan de eerste conditie invloed hebben op de tweede conditie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Practice effects (fatigue effects)

A

Een lange reeks kan zorgen dat de deelnemer beter wordt met de taak of dat degene verveeld raakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

carryover effects

A

Een of andere vorm van “besmetting” gaat over van de ene conditie naar de ander. Bijvoorbeeld als je eerst je tandenpoetst smaakt sinaasappelsap focking nasty.

16
Q

Counterbalancing

A

Manier om order effects te voorkomen: de deelnemers worden op verschillende volgorde blootgesteld aan de onafhankelijke variabele. Dus bijvoorbeeld er zijn 3 condities; de ene groep deelnemers 123, de andere 231 en de derde groep 321.

17
Q

Full counterbalancing

A

Hier worden alle mogelijke volgorde van de condities gebruikt, dus stel je hebt 3 condities ABC dan ABC, BCA, CBA, ACB, BAC en CAB.

18
Q

Partial counterbalancing

A

Hier worden alleen sommige mogelijk volgorde van de condities gebruikt. Dit wordt gebruikt als er te veel mogelijke volgordes zijn. Vaak wordt dit random met een computer verdeeld.

19
Q

Latin square

A

Dit is een manier voor partial counterbalancing:
ABCD
BCDA
CDAB
DABC
Zo worden sowieso alle mogelijke volgorde ten minste één keer wordt gebruikt

20
Q

Nadelen within-groups design

A
  1. Order effects (bedreiging interne validiteit)
  2. Niet altijd mogelijk of handig
  3. Demand characteristics
21
Q

Demand characteristics

A

De proefpersonen raden de hypothese van het onderzoek en gaan hier toe gedragen. (gedrag veranderen)

22
Q

Pilot study

A

Een makkelijke studie die voor (of soms na) de echte studie plaats vindt om te kijken of de manipulatie goed werkt.

23
Q

Oplossing selectie effecten

A

Random assignment (toevallige verschillen mag namelijk wel), matched groups en within-groups design

24
Q

Twee soorten order effects

A

Practice effects en carryover effects