Hoofdstuk 4 Waarnemingspsychologie Flashcards

1
Q

David Hume (1711-1776)

A

formaliseerde de associatiewetten van nabijheid
en gelijkenis en, belangrijker voor Kant, gebruikte ze om de logica van het concept causaliteit
ter discussie te stellen.
gebruik van het woord oorzaak impliceert een noodzakelijke relatie tussen veroorzakende en veroorzaakte gebeurtenissen, en suggereert dat we automatisch de noodzakelijkheid beseffen als we de gebeurtenissen waarnemen. Hume stelde dit uitgangspunt ter discussie. Alles wat we ooit werkelijk weten, betoogde hij, is dat reeksen van gebeurtenissen plaatsvonden in het verleden en zich naar verwachting herhalen in de toekomst.
‘Causaliteit’ is niets meer dan dat. De veronderstelde noodzakelijke verbinding tussen de gebeurtenissen kan niet worden waargenomen, en causaliteit heeft daarom slechts een probabilistische in plaats van een absolute grond. Praktisch gezien maakt dit geen verschil, maar voor een filosoof als Kant, die zich bezighield met de aard van menselijke kennis, was
het een essentieel verschil. Als we geen werkelijke causaliteit kunnen kennen, wordt de logische onderbouwing van de wetenschap en het bestaan van kennis betwist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

filosoof Immanuel Kant (1724-1804)

A

geinspireerd door David Hume
reageerde op Hume met een variant op het nativisme
stelde dat causaliteit niet bewezen kan worden, maar niettemin deel uitmaakt van onze ervaring, omdat het om een aagneboren deel van de geest moet gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kant stelde 2 afzonderlijke werkelijkheden:

A

volledig binnen en volledig buiten de menselijke geest
- extern: noumenale wereld: afhaneklijke van menselijke ervaring, kan nooit direct gekend worden
- intern; fenomenale wereld: wanneer de noumenale wereld geprojecteerd wordt op de menselijke geest, waarbij fenomeen de platonische betekenis van ‘verschijningsvorm’ heeft.
Volgens Kant was de werkelijkheid van de noumenale wereld volledig onkenbaar. Wel kenbaar waren de eigenschappen van de geest die de fenomenale ervaringen creëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de analogie van Kant met Aristoteles en intuïties?

A

Kant betoogde dat de geest ervaringen automatisch in ruimte en tijd ordent, dimensies die hij
aanduidde met ▌intuïties. Naar analogie van Aristoteles’ terminologie stelde hij dat de geest
subjectieve ervaringen automatisch indeelt in ▌categorieën, die hun kwaliteiten, kwantiteiten
en onderlinge relaties aangeven. In de relatiecategorie is het concept causaliteit te vinden.
Mensen ervaren de werkelijkheid als georganiseerd naar tijd en ruimte, en werkend volgens
causale wetten – niet omdat de noumenale wereld werkelijk zo is, maar omdat de geest niets
anders kan dan zijn fenomenale ervaring op die manier structureren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom dacht Kant dat zijn onderzoek nooit de status zou krijgen van natuurwetenschappelijk onderzoek?

A

omdat mentale fenomenen geen ruimtelijke dimensie hebben, te vergankelijk zijn om ze aanhoudend te kunnen observeren, niet experimenteel gemanipuleerd kunnen worden en niet wiskundig beschreven of geanalyseerd kunnen worden. Volgens
Kant moest de psychologie dan ook meer een filosofische dan een wetenschappelijke discipline blijven. In de eeuw na Kant onderzochten wetenschappers echter zintuiglijke processen,
waarbij ze zich richtten op allerlei situaties waarin bewuste ervaring duidelijk verschilt van de
‘objectieve’ externe stimuli. In het licht van Kants filosofie waren deze verschillen te interpreteren als het effect van een creatieve kracht, te vergelijken met de Kantiaanse geest. Een optische illusie is een voorbeeld van een dergelijk verschil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wet van specifieke zenuwenergiën

A
  • stelt dat elke zintuigzenuw slechts één soort zintuiglijke informatie overbrengt
  • oorspronkelijk opgesteld door Charles Bell, maar de implicaties ervan werden pas goed onderzocht door Johannes Müller, in de jaren 1830
  • kon gebeuren doordat de filosofie van Kant zorgde voor een vruchtbare intellectuele voedingsbodem
  • wet stond haaks op het traditionele beeld van de zenuw als een holle buis, die allerlei soorten
    informatie overbrengt
  • ook interessant in het licht van de Kantiaanse bewering dat subjectieve fenomenale sensaties geen onfeilbare weergaven van de noumenale werkelijkheid zijn. De directe bron van zintuiglijke ervaring was niet slechts de externe werkelijkheid,
    maar de wisselwerking tussen een zintuigstelsel en die externe werkelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke omwenteling bedoelen we hier? Gebruik in uw uitleg de termen ‘noumenale’ en ‘fenomenale’ werkelijkheid.

A

De omwenteling die Immanuel Kant veroorzaakte, kwam voort uit zijn standpunt dat de manier waarop wij de wereld zien, niet zozeer afkomstig is vanuit de wereld buiten ons, maar op die buitenwereld geprojecteerd wordt door ons begripsvermogen. Om dit duidelijk te maken, maakte hij onderscheid tussen de ‘noumenale’ werkelijkheid, en de ‘fenomenale’ werkelijkheid. De eerste verwijst naar objecten zoals die werkelijk zijn buiten ons, los van onze waarneming. Hij noemde dit ook wel de dingen ‘an sich’; zoals de dingen in zichzelf zijn. Deze ‘noumenale’ werkelijkheid prikkelt onze geest, maar is principieel niet kenbaar voor ons.

De ‘fenomenale’ werkelijkheid is de wereld zoals wij die subjectief ervaren. Deze wereld ontstaat nadat de ‘noumenale’ werkelijkheid onze zintuigen heeft geprikkeld en onze zintuigen en de perceptie door onze geest deze prikkels heeft geordend en gecategoriseerd. Wij nemen de wereld dus niet waar zoals deze is, maar zoals deze door ons begripsvermogen is geordend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef zowel van die intuïties als van die categorieën een voorbeeld en leg uit hoe die betrekking hebben op de noumenale en op de fenomenale wereld.

A

Van die intuïties hebben we er twee, namelijk ‘tijd’ en ‘ruimte’. Dat zijn intuïties die onze geest onmiddelijk en automatisch toepast op onze ruwe ervaring. Daarna projecteert onze geest op die ervaring categorieën in termen van kwaliteiten, kwantiteiten en relaties die objecten beschrijven. Een voorbeeld is het principe van oorzakelijkheid. Dit principe beschrijft een specifieke relatie tussen objecten en dringt zich aan ons op in onze ervaring van de wereld.

Het is belangrijk om te begrijpen dat deze begrippen uitsluitend betrekking hebben op de fenomenale wereld, niet op de noumenale wereld. Wij ervaren de wereld in termen van tijd, ruimte en oorzakelijkheid, maar dat wil niet zeggen dat de wereld ook daadwerkelijk zo is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Met deze stellingname legde Immanuel Kant in wezen een belangrijk fundament voor de psychologie, want hij plaatste ons begrip over de menselijke waarneming in het centrum van de wetenschappelijke aandacht. Leg uit waarom dit wetenschappelijk begrip over de menselijke waarneming zo belangrijk is volgens Kant. Geef daarbij ook aan hoe hij dacht over de haalbaarheid van dit project?

A

Met het onderscheid tussen de ‘noumenale’ en ‘fenomenale’ wereld maakte Kant duidelijk dat de wereld zoals deze echt is, principieel verborgen is voor ons. Daarop kunnen wij dus geen wetenschap bedrijven. De enige wereld die wij kunnen onderzoeken is de wereld zoals wij die ervaren.

Met die stelling wordt het heel belangrijk om goede kennis te hebben over de manier waarop wij de wereld begrijpen, want dat begripsvermogen is bepalend voor de ‘fenomenale’ wereld. Psychologie, als de studie van het menselijk vermogen om de wereld te begrijpen, is dus fundamenteel voor het wetenschappelijk bedrijf.

Tegelijkertijd meende Immanuel Kant dat een systematische studie van het menselijk begripsvermogen praktisch onhaalbaar was. Het zou in elk geval nooit een studie worden die de status van een echte wetenschap zou verdienen. Daarvoor zijn mentale fenomenen ongeschikt, omdat ze niet meetbaar zijn in een ruimtelijke dimensie, te vluchtig zijn om langdurig te observeren, niet experimenteel gemanipuleerd kunnen worden, en dus niet mathematisch beschreven en geanalyseerd kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hermann Helmholtz(1821-1894)

A

een van de eersten die een wetenschappelijke psychologie op een fysiologische basis probeerde op te richten. Om dit te bereiken probeerde hij van psychologische processen, en in het bijzonder van de waarneming, zo goed mogelijk te achterhalen hoe die waren gebaseerd op de fysiologie. Hiertoe verwierp hij een toen toonaangevende doctrine over levende organismen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk doctrine verwierp Helmholtz, en wat bood hij als alternatief? Beschrijf beide posities en benadruk daarbij de verschillen.

A

De doctrine die werd verworpen door Helmholtz en zijn medestanders, was het vitalisme. Deze doctrine stelde dat alle levende organismen een niet-fysieke levenskracht bezitten die essentieel is voor het bestaan. Volgens het vitalisme is deze levenskracht van dusdanige aard dat deze zich niet laat bestuderen met wetenschappelijke methoden.

Het stoorde Helmholtz en zijn medestanders dat fysiologie als wetenschappelijk studie werd beperkt door een soort metafysische levenskracht. Ze boden een alternatieve doctrine: het fysiologisch mechanisme. Deze doctrine stelde dat alle fysiologische processen uiteindelijk te herleiden zijn tot natuurkundige en scheikundige processen, ook de zogenaamde levenskracht. Sommige processen waren hoogstens zo complex dat ze op dat moment nog buiten het begrip van de natuurkunde en scheikunde vielen, maar dat was slechts een kwestie van tijd. Uiteindelijk zou blijken dat ook die processen waren te onderzoeken en te herleiden tot onderliggende natuurkundige en scheikundige processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Johannes Müller (1801-1858)

A
  • steunpilaar van de wet van specifieke zenuwenergiën
  • voorstander van vitalisme: alle levende organismen hebben een levenskracht, die niet te analyseren is met wetenschappelijke methoden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Emil du Bois-Reymond (1818-1896)

A

werkte samen met Müller bij het vaststellen van de fysische aard van zenuwimpulsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk standpunt nam Helmhotz in tov Müller

A

weigerde de beperking van vitalisme te aanvaarden
schaarden zicht achter de doctrine van het fysiologisch mechanisme: dat alle fysiologische processen potentieel te begrijpen zijn in termen van fysische en
chemische principes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wet van behoud van energie

Helmhotz

A

gewone chemische reacties alle fysische activiteit en warmte van een levend organisme kunnen voortbrengen
(maar dat niet noodzakelijk doen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe kwam het onderzoek naar reactietijd tot stand

Helmhotz

A

Du Bois-Reymond had al onderzoek gedaan naar de chemische structuren van zenuwen en veronderstelde dat het zenuwsignaal een elektrochemische golf is die zich langs
een zenuw voortplant met een lagere snelheid dan tot toe gedacht. Helmholtz dacht op basis
hiervan dat de snelheid zelfs zo laag lag, dat die in een laboratorium gemeten kon worden. Hij
bedacht hier zelf ingenieuze instrumenten en tests voor, en stelde vast dat het zenuwsignaal
lang niet de snelheid van het licht haalde. Helmholtz voerde zijn tests ook uit op menselijke
proefpersonen, en bracht zo een van de eerste onderzoeken naar variatie in reactietijd tot
stand: de tijd die verloopt tussen een stimulus en een specifieke respons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom was de verwerping van het vitalisme zo belangrijk voor het ontstaan van een wetenschappelijke psychologie?

A

Door te stellen dat alle fysiologische processen uiteindelijk te herleiden waren tot natuurkundige en scheikundige processen, werden alle restricties op wetenschappelijk onderzoek naar levende materie opgeheven. Hierdoor kon de levenskracht die principieel buiten het bereik van de wetenschap lag, worden verworpen en kwam er ruimte om op natuurkunde geïnspireerd onderzoek te doen naar zaken als waarneming en ervaring. Daarmee werd een natuurwetenschappelijke psychologie mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke positie van Kant bestreed Helmholtz door dit onderscheid tussen sensatie en perceptie te maken, en hoe toonde hij zijn gelijk aan?

A

Door dit onderscheid bestreed Helmholtz het nativisme van Kant. Kant had eerder beweerd dat het menselijk begripsvermogen een aangeboren vermogen was dat werd gebruikt om de wereld te ervaren en te begrijpen. Helmholtz deelde dit begripsvermogen nu op in sensatie - waarvan hij erkende dat het een aangeboren vermogen was om ruwe ervaringen op te doen - en perceptie - waarvan hij stelde dat het hoofdzakelijk een aangeleerd vermogen was om die ruwe ervaringen te ordenen.

Hij liet dat onder andere zien door de visuele sensaties van proefpersonen te verstoren met specifieke lenzen, en aan te tonen dat hun perceptuele vermogens zich na verloop van tijd aan deze verstoring aanpasten, zodat hun ervaring van de wereld het effect van de verstoring als het ware te boven kwam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe beschrijft Helmhotz het oog:

A
  • optisch instrument met een systeem van hoornvlies en lens dat inkomende lichtstralen afbeeldt op de retina
  • lens zorgt voor accommodatie van het oog aan de waargenomen objecten
    oog heeft tekortkomingen:
  • de maximale scherpte beperkt zich tot dat deel van ons beeld dat op de fovea valt, een klein deel van de retina, worden kleuren niet perfect gereproduceerd op de retina en ontstaat visuele vervorming door
    onvolledige lichtbreking in de ogen.
  • blinde vlek: gedeelte van de retina dat geen lichtgevoelige cellen bevat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Voor Helmholtz hadden deze visuele tekortkomingen zowel filosofische als praktische betekenis:

A
  • ondersteunen van Kantiaanse interpretatie van ervaring
  • op het niveau van het oog het geregistreerde beeld van de werkelijkheid geen perfecte reproductie
    daarvan is. Bij de omzetting naar een visuele gewaarwording worden de vervormingen zelfs
  • Bewuste visuele gewaarwordingen zijn dan ook geen exacte reproducties van de waargenomen fysieke objecten
21
Q

Wat ontdekte Isaac Newton 1,5 eeuw voor Helmhotz over licht?

A

dat wit zonlicht feitelijk bestaat

uit een spectrum, waarvan de verschillende kleuren overeenkomen met verschillende golflengten

22
Q

complementaire kleuren

A

kunnen qua golflengte sterk uiteenlopende stimuli
een identieke kleurwaarneming geven
staan. liggen tegenover elkaar in de kleurencirkel

23
Q

primaire kleuren

A

rood groen en blauw

hieruit kunnen wit en andere kleuren samengesteld worden

24
Q

driekleurentheorie van Young-Helmholtz

A

verklaart vele aspecten van kleurwaarneming en -menging. Helmholtz en zijn collega’s toonden
aan dat onze bewuste waarneming van specifieke kleuren weinig zegt over de ‘objectieve’
eigenschappen van de betreffende lichtgolven. En omdat kleuren nu meer werden gezien als
producten van de menselijke zintuigen dan als eigenschappen van de fysieke werkelijkheid,
erkende Helmholtz expliciet de overeenkomst met de Kantiaanse filosofie.

25
Q

Helmhotz bevinding over de retina:

A

bevat soorten lichtgevoelige receptoren, die elk het sterkst reageren op een van de primaire kleuren en steeds minder reageren op lichtgolven naarmate die er sterker van verschillen. De zenuwen aan deze
receptorcellen zouden bij stimulatie signalen doorgeven aan de hersenen. Hier is sprake van
een verdere verfijning van Müllers wet van specifieke zenuwenergiën, omdat afzonderlijke
zenuwen volgens dit inzicht niet alleen signalen van een bepaalde soort, maar ook van een
specifieke kwaliteit overdragen

26
Q

Visuele waarneming, Helmhotz vs Kant

A

Verschil betrof de oorsprong van allerlei waarnemingsprocessen

  • Kant (nativist): ruimtelijke waarneming vindt vooral plaats door aangeboren intuïties en categorieën
  • Helmhotz (empirist): beschouwde sensatie als aangeboren, maar legde meer nadruk op de rol van leren en ervaring bij waarneming. Net zoals Locke.
  • de vraag is hoeveel en in welke mate de waarnemingsprocessen worden verkregen door ervaring
27
Q

perceptuele adaptatie

A

experimenten waarin helmhotz aantoont dat ruimtelijke ervaring kan worden beïnvloed door ervaring
- voorzag proefpersonen van brillen die een beeld vervormden en liet hen voorwerpen aanraken. Aanvankelijk grepen ze naast het voorwerp, maar als ze de tijd kregen om de objecten vast te houden terwijl ze er door de bril naar keken, trad er vervolgens ▌perceptuele adaptatie op: ze konden zichzelf bewust instrueren hun handen anders
te plaatsen

28
Q

onbewuste gevolgtrekking
unconscious inference
Helmhotz

A

visuele ervaring, zoals het manipuleren van objecten terwijl je een vervormende bril draagt, kan ertoe leiden dat je onbewust bepaalde regels hanteert die werken als de majorpremissen in logische syllogismen. Een verschil is wel dat de majorpremisse van een waarneming zo goed aangeleerd is,
dat die automatisch en onbewust wordt. Maar zoals een syllogisme tot een onjuiste conclusie
kan leiden als die is gebaseerd op een onjuiste premisse, zo kunnen onbewuste gevolgtrekkingen soms leiden tot onjuiste waarnemingen, zoals bij optische illusies

29
Q

2 redenen waarom Helmhotz een belangrijke pionier was in de psychologie

A

Ten eerste hielp hij inzien dat neurologische processen die aan mentale functies ten grondslag liggen, onderwerp van laboratoriumonderzoek
kunnen zijn.
Ten tweede droeg hij, met zijn geïntegreerde fysische, fysiologische en psychologische onderzoeken, bij aan de ontwikkeling van een wetenschappelijke begripsvorming van
de Kantiaanse ‘geest’. Die was niet langer een metafysische entiteit, maar bleek te werken
volgens kloppende en mechanistische principes.
Veel van Helmholtz’ ideeën en theorieën worden nog steeds geaccepteerd. Nu wordt echter
ook algemeen aanvaard dat kleurverwerking niet eindigt bij de kegeltjes, de receptorcellen op
de retina

30
Q

Ewald Hering (1834-1918

A

onderstreepte het belang van kleurnabeelden. Die suggereren volgens Hering het bestaan van een ‘tegengesteld proces’.
Zijn bevindingen maken Helmholtz’ driekleurentheorie niet ongedaan, maar maken wel duidelijk dat die niet het hele verhaal van kleurenzicht vertelt.

31
Q

Eleanor Jack Gibson (1910-2002) en haar collega Richard Walk stelden empirisme Helmhotz ter discussie:

A

Zij stelden vast dat jonge
dieren en menselijke baby’s een ▌schijnafgrond systematisch vermijden, wat suggereert dat
zelfs zeer jonge proefpersonen in staat zijn tot dieptewaarneming, zonder de ervaring die
daarvoor volgens Helmholtz nodig is.

32
Q

▌Gustav Theodor Fechner (1801-1887)

A

Fechner raakte geobsedeerd door de vraag of de natuur, of de wereld een ziel heeft. Hij
schreef werken die twee verschillende opvattingen naast elkaar zetten. De materialistische
opvatting, nachtvisie genoemd, beschouwde het universum als een dode entiteit, waarin leven en bewustheid slechts incidentele en voorbeschikte bijproducten van mechanistische
wetten zijn. De andere opvatting, dagvisie genoemd, wortelt in Leibniz’ monadologie en ziet
bewustheid als een wezenlijk kenmerk van een bezield universum, waarin mechanistische
wetten slechts een gedeeltelijk zicht op de werkelijkheid bieden. e. Terwijl hij nadacht over de relatie tussen de materiële en
mentale werkelijkheid, werd hij getroffen door een voorbeeld van harmonie tussen deze werelden. Hij zag zijn nieuwe inzicht als een bevestiging van de dagvisie. Het betrof de relatie
tussen de subjectief ervaren intensiteit van verschillende soorten stimuli, en hun feitelijke,
objectieve en natuurkundig gemeten sterkte.

33
Q

Psychofysica

Fechner

A

Die term is letterlijk te zien als een samentrekking van de worden psyche of psychologie en fysica. Het is dus de fysische, ofwel natuurkundige benadering van psychische fenomenen. Het doel van deze benadering was dan ook om de relatie tussen de externe wereld en onze subjectieve ervaring daarvan zo nauwkeurig mogelijk uit te drukken. Te meten.

De bewuste ervaring van de intensiteit van een stimulus komt niet perfect overeen met de
fysieke werkelijkheid, omdat dezelfde stimuli verschillende belevingen van hun sterkte teweegbrengen onder verschillende omstandigheden. Dit sluit aan bij het Kantiaanse punt dat
de zintuigen de beleving van fysieke stimuli verwerken en transformeren voordat ze het bewuste bereiken

34
Q

Waartoe bracht het werk van ▌Ernst Heinrich Weber (1795-1878) een oplossing voor?

A

De vraag hoe de subjectieve intensiteit van stimulatie gemeten kon worden

35
Q

Fechner wilde dus onderzoeken wat de relatie was tussen de wereld en onze ervaring van de wereld. Beschrijf kort hoe Fechner deze relatie onderzocht, en leg daarbij de termen ‘absolute drempelwaarde’ (absolute threshold) en ‘jnd’ (just noticable difference) uit.

A

Fechner onderzocht de relatie tussen de externe wereld en onze ervaring door mensen een stimulus te presenteren (bijvoorbeeld een lichtbron). Van die stimulus stelde hij de natuurkundige intensiteit vast, en onderzocht hij vervolgens wat de subjectieve intensiteit was waarmee die stimulus werd waargenomen.

Hierbij vielen hem drie zaken op. Ten eerste bleek dat heel zwakke stimuli helemaal niet opgemerkt werden. Als de natuurkundige intensiteit van stimulus dus onder een bepaalde absolute drempelwaarde zit, is de subjectieve intensiteit nul (ofwel, dan nemen wij niets waar) ook al is er wel sprake van een heel zwakke stimulus.

Ten tweede viel hem op, als hij de natuurkundige intensiteit van stimulus een beetje versterkte, dat mensen dit niet altijd merkten. De toename van de natuurkundige intensiteit moest dus van een bepaalde omvang zijn, voordat dit werd opgemerkt door mensen. Dit noemde hij de ‘just noticeable difference’, het ‘net merkbare verschil’, ook wel afgekort naar jnd.

Tot slot merkte hij dat dit jnd niet continu was. Integendeel, naar mate een stimulus sterker werd, werd het jnd groter. Met andere woorden: als een lichtbron heel zwak is, dan hoeft deze maar een klein beetje sterker te worden om het verschil te merken, maar als de oorspronkelijke bron heel fel is, dan moet deze heel veel intenser worden voordat we nog verschil merken. p158

Wet van Fechner

36
Q

S. Smith Stevens (1906-1973)

A

ontdekte na Fechner dat bij een paar soorten stimulatie de subjectieve intensiteit sneller toenam dan de fysische, in strijd met de wet van Weber en Fechner. Stevens zag in dat een breder toepasbare wiskundige vergelijking nodig was om rekening te kunnen houden met meer soorten sensaties. De ▌machtwet of wet van Stevens stelt dat S een functie
is van P tot een bepaalde macht, maal een constante: S = kPn. Als de macht n kleiner is dan 1
wordt de vergelijking gelijk aan de wet van Fechner, maar als de exponent groter is dan 1 is
de formule ook toepasbaar op stimuli zoals elektrische schokken

37
Q

Generiek gesproken zou je kunnen zeggen dat Fechner dus ontdekte dat de fenomenale wereld niet een-op-een gerelateerd was aan de noumenale wereld. Als we weinig van iets hebben, hoeft er maar een klein beetje extra bij te komen om het te merken, terwijl als er heel veel van iets is, dan moet er heel veel bij voor we het verschil zien. Kunt u een paar hedendaagse subjectieve ervaringen bedenken waar deze wetmatigheid ook lijkt op te gaan?

A

Hier zijn natuurlijk allerlei antwoorden denkbaar, maar zowel buitensporige inkomens, als geluidsoverlast door muziek zou als voorbeeld kunnen dienen.

Iemand die weinig geld verdient zal een kleine toeslag op het salaris snel merken in de portemonnee. Voor iemand met een stevig salaris, zal diezelfde kleine toeslag maar weinig betekenen, omdat die op het toch al riante inkomen weinig verschil maakt. Voor zo iemand is de jnd dus veel groter, dan voor iemand met weinig geld.

Op een vergelijkbare manier zou je na kunnen denken over het ontstaan van geluidsoverlast. Iemand die gewend is om zijn muziek op een laag volume te luisteren en af en toe voor de kick de boel wat harder zet, heeft maar weinig nodig om die kick te ervaren. Niemand zal daar last van hebben. Voor iemand die toch al gewend is om muziek op een hoog - maar voor de buren dragelijk - volume te consumeren, is echter meer nodig voor die kick. Om duidelijk te merken dat de muziek harder staat, zal er een behoorlijk aantal decibellen bij moeten, met serieuze geluidsoverlast tot gevolg. Voor de laatste persoon is de jnd dus een stuk groter omdat de beginwaarde een stuk hoger ligt dan bij de eerste persoon.

38
Q

Gestaltpsychologie

A

richt zich op de manieren waarop de
geest ervaringen en waarnemingen indeelt in georganiseerde gehelen die meer zijn dan de
som van hun delen

39
Q

Christian von Ehrenfels

1859-1932

A

Oostenrijkse psycholoog
schreef in 1890 over perceptuele Gestaltqualitäten die niet verder opgedeeld kunnen worden in
afzonderlijke zintuiglijke componenten, maar besloten zitten in de totale configuratie van objecten of ideeën.

40
Q
Max Wertheimer (1880-1943
Kurt Koffka (1886-1941) 
Wolfgang Köhler (1887-1967)
A

oprichters van de beweging van de Gestaltpsychologie

onderzochten verder op Ehrenfels

41
Q

schijnbare beweging:

A

het waarnemen van continue beweging bij het bekijken van een opeenvolging van iets verschillende afbeeldingen

42
Q

phi-fenomeen

Wertheimer

A

Met een testopstelling met lichtflitsen door twee sleuven, ontdekten ze dat bij verschillende intervallen verschillende effecten optraden. Bij een interval van een twintigste seconde, deed zich een schijnbare beweging voor.
Als we echte beweging zien, vegen er lichtbeelden
over onze retina. Bij het zien van een phi-fenomeen worden alleen de receptorcellen aan het
begin en het eind van de ‘veeg’ geprikkeld. Toch zien we in beide gevallen beweging, wat erop
duidt dat een deel van het waarnemingsproces zich op een dieper niveau afspeelt, en dat het
waarnemen van beweging van stilstaande beelden plaatsvindt door hogere breinprocessen.

43
Q

Wat concludeerden de 3 gestaltpsychologen over waarneming

A

dat menselijke waarnemingen hun eigen ordening en indeling aan de afzonderlijke elementen van zintuiglijke gewaarwording opleggen. Ze stelden
dat betekenisvolle waarneming veel meer inhoudt dan het toevoegen van zintuiglijke elementen, of de relaties daartussen. De geest organiseert ervaringselementen in gehelen, waarvan
de betekenis groter is dan van de som der delen. De Gestaltpsychologen wilden de aard van
deze gehelen vaststellen, en vervolgens de onderdelen binnen die gehelen beschrijven.

44
Q

Gestaltpsychologen stellen dat waarneming altijd gebeurt met een opdeling van:

A

figuur en grond. De ▌figuur is het geheel dat bewust wordt gezien, de ▌grond
is de achtergrond waartegen de figuur afsteekt. Figuur kan niet zonder grond, en we kunnen
figuur en grond nooit bewust gelijktijdig zien. Wel kunnen figuur en grond wisselen. De gehelen (Gestalts) in ons waarnemingsveld veranderen voortdurend, maar elk is altijd slechts
zichtbaar als deel van het gehele veld.
De waarnemingsvelden waarin Gestalts zich voordoen versimpelen en organiseren. Relatief ingewikkelde verzamelingen van stimuli organiseren zich onvermijdelijk in simpeler groeperingen, volgens de principes van nabijheid en gelijkenis. Deze Gestaltprincipes zijn, behalve op het zicht, ook van toepassing op andere zintuigen.

45
Q

psychofysisch isomorfisme

Köhler

A

stelde dat het centrale waarnemingsorgaan, het brein, zelf een fysisch systeem is dat elektrische ladingen verdeelt en verwerkt. Hij veronderstelde dat de overeenkomsten tussen fysische en perceptuele gebieden meer dan toevallig waren.
psychologische feiten en de daaraan ten grondslag liggende breinprocessen weliswaar niet
identiek zijn, maar wel in al hun kenmerken op elkaar lijken

46
Q

Implicaties en verspreiding van de Gestaltpsychologie

A
  • Pioniers vluchten naar VS vanwege nazis, bijdragen aan Amerikaanse psychologie
  • Koffka vormde een sterk tegenwicht tegen het
    dominerende behaviorisme
  • Köhler en Wertheimer breidden de Gestaltprincipes uit van sensatie en perceptie naar leren en denken. Köhler stelde dat leren alles te maken heeft met
    inzicht. Wertheimer sloot hierbij aan met zijn analyse van het creatieve menselijke denken
47
Q

Duitse neuroloog Kurt Goldstein (1878-1965)

A

ontwikkelde tot expert in de behandeling van hersenletsel en stond voor een ‘holistischorganismische’ theorie volgens welke de hersenen als een geheel moeten worden beschouwd,
dat het welzijn en de zelfactualisatie van het hele organisme bevordert. Köhler en Goldstein
zetten hiermee de antilocalisationistische traditie van Flourens, Franz en Lashley voort

48
Q

De als Gestaltpsycholoog opgeleide Kurt Lewin (1890-1947)

A

breidde het gedachtegoed nog
in een andere richting uit. Hij stelde dat iedereen in een eigen en uniek psychologisch veld of
▌levensruimte leeft, de totaliteit van iemands fysieke en sociale omgevingen, zoals die worden
waargenomen, en van iemands voortdurend veranderende motieven en handelingen, of locomotie. Deze factoren combineren tot krachten of ‘vectoren’, die in combinatie iemands
gedrag bepalen. Lewin raakte ook geïnteresseerd in andere psychologisch gezien relevante
systemen, zoals gedrag in groepen en de effecten van democratisch danwel autoritair leiderschap op groepsgedrag. Zijn onderzoek hiernaar vormde een van de eerste experimentele
studies in de sociale psychologie.

49
Q

Je zou kunnen zeggen dat zowel Hermann Helmholtz als Gustav Fechner probeerden te laten zien dat de Kantiaanse kloof tussen de noumenale wereld en de fenomenale wereld wel degelijk overbrugbaar was. Van gestaltpsychologen als Max Wertheimer, Kurt Koffka en Wolfgang Köhler zou je juist het tegenovergestelde kunnen beweren. Leg van beide partijen uit waarom zij gezien kunnen worden als respectievelijk een weerlegging en een bevestiging van het standpunt van Immanuel Kant.

A

Hermann Helmholtz en Gustav Fechner onderzochten de relatie tussen de externe wereld en onze ervaring daarvan en benadrukten daarbij de mate waarin onze ervaring bepaald wordt door de prikkeling vanuit de buitenwereld. Hiermee gaan zij in tegen Kant die juist beweerde dat deze ruwe ervaring uit de noumenale wereld voor ons principieel onkenbaar is. Helmholtz toonde echter aan dat onze zintuigen zich kunnen aanpassen op basis van ervaring. De organisatie van onze waarnemingen is dus niet louter aangeboren, maar gebeurt ook deels op basis van leerprocessen. Daarnaast toonde Fechner aan dat er regelmatigheden zijn tussen de natuurkundige werkelijkheid en onze subjectieve waarneming daarvan. Die relatie was weliswaar niet een-op-een, maar er was wel sprake van een regelmatige samenhang. De noumenale wereld lijkt dus meer toegankelijk dan Kant veronderstelde.

De gestaltpsychologen benadrukten juist precies het tegenovergestelde punt. Zij lieten met hun onderzoek zien hoe onze spaarzame en onvolledige ruwe ervaringen vanuit onze cognitie worden aangevuld en geïnterpreteerd als een volledig beeld van de wereld. Simpele principes als nabijheid van stimuli, overeenkomstigheid van stimuli, opeenvolging van stimuli, maken dat wij complexe figuren en beweging zien waar deze helemaal niet door onze zintuigen zijn opgevangen. Deze gestaltprincipes zou je kunnen interpreteren als kantiaanse categorieën die ons helpen de ruwe ervaringen uit de noumenale wereld te ordenen tot een fenomenale wereld die wij kunnen begrijpen.