Hoofdstuk 4 Waarnemingspsychologie Flashcards
David Hume (1711-1776)
formaliseerde de associatiewetten van nabijheid
en gelijkenis en, belangrijker voor Kant, gebruikte ze om de logica van het concept causaliteit
ter discussie te stellen.
gebruik van het woord oorzaak impliceert een noodzakelijke relatie tussen veroorzakende en veroorzaakte gebeurtenissen, en suggereert dat we automatisch de noodzakelijkheid beseffen als we de gebeurtenissen waarnemen. Hume stelde dit uitgangspunt ter discussie. Alles wat we ooit werkelijk weten, betoogde hij, is dat reeksen van gebeurtenissen plaatsvonden in het verleden en zich naar verwachting herhalen in de toekomst.
‘Causaliteit’ is niets meer dan dat. De veronderstelde noodzakelijke verbinding tussen de gebeurtenissen kan niet worden waargenomen, en causaliteit heeft daarom slechts een probabilistische in plaats van een absolute grond. Praktisch gezien maakt dit geen verschil, maar voor een filosoof als Kant, die zich bezighield met de aard van menselijke kennis, was
het een essentieel verschil. Als we geen werkelijke causaliteit kunnen kennen, wordt de logische onderbouwing van de wetenschap en het bestaan van kennis betwist.
filosoof Immanuel Kant (1724-1804)
geinspireerd door David Hume
reageerde op Hume met een variant op het nativisme
stelde dat causaliteit niet bewezen kan worden, maar niettemin deel uitmaakt van onze ervaring, omdat het om een aagneboren deel van de geest moet gaan.
Kant stelde 2 afzonderlijke werkelijkheden:
volledig binnen en volledig buiten de menselijke geest
- extern: noumenale wereld: afhaneklijke van menselijke ervaring, kan nooit direct gekend worden
- intern; fenomenale wereld: wanneer de noumenale wereld geprojecteerd wordt op de menselijke geest, waarbij fenomeen de platonische betekenis van ‘verschijningsvorm’ heeft.
Volgens Kant was de werkelijkheid van de noumenale wereld volledig onkenbaar. Wel kenbaar waren de eigenschappen van de geest die de fenomenale ervaringen creëren
Wat is de analogie van Kant met Aristoteles en intuïties?
Kant betoogde dat de geest ervaringen automatisch in ruimte en tijd ordent, dimensies die hij
aanduidde met ▌intuïties. Naar analogie van Aristoteles’ terminologie stelde hij dat de geest
subjectieve ervaringen automatisch indeelt in ▌categorieën, die hun kwaliteiten, kwantiteiten
en onderlinge relaties aangeven. In de relatiecategorie is het concept causaliteit te vinden.
Mensen ervaren de werkelijkheid als georganiseerd naar tijd en ruimte, en werkend volgens
causale wetten – niet omdat de noumenale wereld werkelijk zo is, maar omdat de geest niets
anders kan dan zijn fenomenale ervaring op die manier structureren.
Waarom dacht Kant dat zijn onderzoek nooit de status zou krijgen van natuurwetenschappelijk onderzoek?
omdat mentale fenomenen geen ruimtelijke dimensie hebben, te vergankelijk zijn om ze aanhoudend te kunnen observeren, niet experimenteel gemanipuleerd kunnen worden en niet wiskundig beschreven of geanalyseerd kunnen worden. Volgens
Kant moest de psychologie dan ook meer een filosofische dan een wetenschappelijke discipline blijven. In de eeuw na Kant onderzochten wetenschappers echter zintuiglijke processen,
waarbij ze zich richtten op allerlei situaties waarin bewuste ervaring duidelijk verschilt van de
‘objectieve’ externe stimuli. In het licht van Kants filosofie waren deze verschillen te interpreteren als het effect van een creatieve kracht, te vergelijken met de Kantiaanse geest. Een optische illusie is een voorbeeld van een dergelijk verschil.
wet van specifieke zenuwenergiën
- stelt dat elke zintuigzenuw slechts één soort zintuiglijke informatie overbrengt
- oorspronkelijk opgesteld door Charles Bell, maar de implicaties ervan werden pas goed onderzocht door Johannes Müller, in de jaren 1830
- kon gebeuren doordat de filosofie van Kant zorgde voor een vruchtbare intellectuele voedingsbodem
- wet stond haaks op het traditionele beeld van de zenuw als een holle buis, die allerlei soorten
informatie overbrengt - ook interessant in het licht van de Kantiaanse bewering dat subjectieve fenomenale sensaties geen onfeilbare weergaven van de noumenale werkelijkheid zijn. De directe bron van zintuiglijke ervaring was niet slechts de externe werkelijkheid,
maar de wisselwerking tussen een zintuigstelsel en die externe werkelijkheid
Welke omwenteling bedoelen we hier? Gebruik in uw uitleg de termen ‘noumenale’ en ‘fenomenale’ werkelijkheid.
De omwenteling die Immanuel Kant veroorzaakte, kwam voort uit zijn standpunt dat de manier waarop wij de wereld zien, niet zozeer afkomstig is vanuit de wereld buiten ons, maar op die buitenwereld geprojecteerd wordt door ons begripsvermogen. Om dit duidelijk te maken, maakte hij onderscheid tussen de ‘noumenale’ werkelijkheid, en de ‘fenomenale’ werkelijkheid. De eerste verwijst naar objecten zoals die werkelijk zijn buiten ons, los van onze waarneming. Hij noemde dit ook wel de dingen ‘an sich’; zoals de dingen in zichzelf zijn. Deze ‘noumenale’ werkelijkheid prikkelt onze geest, maar is principieel niet kenbaar voor ons.
De ‘fenomenale’ werkelijkheid is de wereld zoals wij die subjectief ervaren. Deze wereld ontstaat nadat de ‘noumenale’ werkelijkheid onze zintuigen heeft geprikkeld en onze zintuigen en de perceptie door onze geest deze prikkels heeft geordend en gecategoriseerd. Wij nemen de wereld dus niet waar zoals deze is, maar zoals deze door ons begripsvermogen is geordend.
Geef zowel van die intuïties als van die categorieën een voorbeeld en leg uit hoe die betrekking hebben op de noumenale en op de fenomenale wereld.
Van die intuïties hebben we er twee, namelijk ‘tijd’ en ‘ruimte’. Dat zijn intuïties die onze geest onmiddelijk en automatisch toepast op onze ruwe ervaring. Daarna projecteert onze geest op die ervaring categorieën in termen van kwaliteiten, kwantiteiten en relaties die objecten beschrijven. Een voorbeeld is het principe van oorzakelijkheid. Dit principe beschrijft een specifieke relatie tussen objecten en dringt zich aan ons op in onze ervaring van de wereld.
Het is belangrijk om te begrijpen dat deze begrippen uitsluitend betrekking hebben op de fenomenale wereld, niet op de noumenale wereld. Wij ervaren de wereld in termen van tijd, ruimte en oorzakelijkheid, maar dat wil niet zeggen dat de wereld ook daadwerkelijk zo is.
Met deze stellingname legde Immanuel Kant in wezen een belangrijk fundament voor de psychologie, want hij plaatste ons begrip over de menselijke waarneming in het centrum van de wetenschappelijke aandacht. Leg uit waarom dit wetenschappelijk begrip over de menselijke waarneming zo belangrijk is volgens Kant. Geef daarbij ook aan hoe hij dacht over de haalbaarheid van dit project?
Met het onderscheid tussen de ‘noumenale’ en ‘fenomenale’ wereld maakte Kant duidelijk dat de wereld zoals deze echt is, principieel verborgen is voor ons. Daarop kunnen wij dus geen wetenschap bedrijven. De enige wereld die wij kunnen onderzoeken is de wereld zoals wij die ervaren.
Met die stelling wordt het heel belangrijk om goede kennis te hebben over de manier waarop wij de wereld begrijpen, want dat begripsvermogen is bepalend voor de ‘fenomenale’ wereld. Psychologie, als de studie van het menselijk vermogen om de wereld te begrijpen, is dus fundamenteel voor het wetenschappelijk bedrijf.
Tegelijkertijd meende Immanuel Kant dat een systematische studie van het menselijk begripsvermogen praktisch onhaalbaar was. Het zou in elk geval nooit een studie worden die de status van een echte wetenschap zou verdienen. Daarvoor zijn mentale fenomenen ongeschikt, omdat ze niet meetbaar zijn in een ruimtelijke dimensie, te vluchtig zijn om langdurig te observeren, niet experimenteel gemanipuleerd kunnen worden, en dus niet mathematisch beschreven en geanalyseerd kunnen worden.
Hermann Helmholtz(1821-1894)
een van de eersten die een wetenschappelijke psychologie op een fysiologische basis probeerde op te richten. Om dit te bereiken probeerde hij van psychologische processen, en in het bijzonder van de waarneming, zo goed mogelijk te achterhalen hoe die waren gebaseerd op de fysiologie. Hiertoe verwierp hij een toen toonaangevende doctrine over levende organismen.
Welk doctrine verwierp Helmholtz, en wat bood hij als alternatief? Beschrijf beide posities en benadruk daarbij de verschillen.
De doctrine die werd verworpen door Helmholtz en zijn medestanders, was het vitalisme. Deze doctrine stelde dat alle levende organismen een niet-fysieke levenskracht bezitten die essentieel is voor het bestaan. Volgens het vitalisme is deze levenskracht van dusdanige aard dat deze zich niet laat bestuderen met wetenschappelijke methoden.
Het stoorde Helmholtz en zijn medestanders dat fysiologie als wetenschappelijk studie werd beperkt door een soort metafysische levenskracht. Ze boden een alternatieve doctrine: het fysiologisch mechanisme. Deze doctrine stelde dat alle fysiologische processen uiteindelijk te herleiden zijn tot natuurkundige en scheikundige processen, ook de zogenaamde levenskracht. Sommige processen waren hoogstens zo complex dat ze op dat moment nog buiten het begrip van de natuurkunde en scheikunde vielen, maar dat was slechts een kwestie van tijd. Uiteindelijk zou blijken dat ook die processen waren te onderzoeken en te herleiden tot onderliggende natuurkundige en scheikundige processen.
Johannes Müller (1801-1858)
- steunpilaar van de wet van specifieke zenuwenergiën
- voorstander van vitalisme: alle levende organismen hebben een levenskracht, die niet te analyseren is met wetenschappelijke methoden
Emil du Bois-Reymond (1818-1896)
werkte samen met Müller bij het vaststellen van de fysische aard van zenuwimpulsen
Welk standpunt nam Helmhotz in tov Müller
weigerde de beperking van vitalisme te aanvaarden
schaarden zicht achter de doctrine van het fysiologisch mechanisme: dat alle fysiologische processen potentieel te begrijpen zijn in termen van fysische en
chemische principes
wet van behoud van energie
Helmhotz
gewone chemische reacties alle fysische activiteit en warmte van een levend organisme kunnen voortbrengen
(maar dat niet noodzakelijk doen)
Hoe kwam het onderzoek naar reactietijd tot stand
Helmhotz
Du Bois-Reymond had al onderzoek gedaan naar de chemische structuren van zenuwen en veronderstelde dat het zenuwsignaal een elektrochemische golf is die zich langs
een zenuw voortplant met een lagere snelheid dan tot toe gedacht. Helmholtz dacht op basis
hiervan dat de snelheid zelfs zo laag lag, dat die in een laboratorium gemeten kon worden. Hij
bedacht hier zelf ingenieuze instrumenten en tests voor, en stelde vast dat het zenuwsignaal
lang niet de snelheid van het licht haalde. Helmholtz voerde zijn tests ook uit op menselijke
proefpersonen, en bracht zo een van de eerste onderzoeken naar variatie in reactietijd tot
stand: de tijd die verloopt tussen een stimulus en een specifieke respons.
Waarom was de verwerping van het vitalisme zo belangrijk voor het ontstaan van een wetenschappelijke psychologie?
Door te stellen dat alle fysiologische processen uiteindelijk te herleiden waren tot natuurkundige en scheikundige processen, werden alle restricties op wetenschappelijk onderzoek naar levende materie opgeheven. Hierdoor kon de levenskracht die principieel buiten het bereik van de wetenschap lag, worden verworpen en kwam er ruimte om op natuurkunde geïnspireerd onderzoek te doen naar zaken als waarneming en ervaring. Daarmee werd een natuurwetenschappelijke psychologie mogelijk.
Welke positie van Kant bestreed Helmholtz door dit onderscheid tussen sensatie en perceptie te maken, en hoe toonde hij zijn gelijk aan?
Door dit onderscheid bestreed Helmholtz het nativisme van Kant. Kant had eerder beweerd dat het menselijk begripsvermogen een aangeboren vermogen was dat werd gebruikt om de wereld te ervaren en te begrijpen. Helmholtz deelde dit begripsvermogen nu op in sensatie - waarvan hij erkende dat het een aangeboren vermogen was om ruwe ervaringen op te doen - en perceptie - waarvan hij stelde dat het hoofdzakelijk een aangeleerd vermogen was om die ruwe ervaringen te ordenen.
Hij liet dat onder andere zien door de visuele sensaties van proefpersonen te verstoren met specifieke lenzen, en aan te tonen dat hun perceptuele vermogens zich na verloop van tijd aan deze verstoring aanpasten, zodat hun ervaring van de wereld het effect van de verstoring als het ware te boven kwam.
Hoe beschrijft Helmhotz het oog:
- optisch instrument met een systeem van hoornvlies en lens dat inkomende lichtstralen afbeeldt op de retina
- lens zorgt voor accommodatie van het oog aan de waargenomen objecten
oog heeft tekortkomingen: - de maximale scherpte beperkt zich tot dat deel van ons beeld dat op de fovea valt, een klein deel van de retina, worden kleuren niet perfect gereproduceerd op de retina en ontstaat visuele vervorming door
onvolledige lichtbreking in de ogen. - blinde vlek: gedeelte van de retina dat geen lichtgevoelige cellen bevat