3 Fysiologie Flashcards
De Duitse arts Franz Josef Gall (1758-1828)
een van de eerste wetenschappers die het
brein beschouwde als een samengesteld orgaan dat verantwoordelijk is voor de hogere mentale functies
docent van Locke, de arts Thomas Willis (1621-1675)
gaf de eerste accurate en gedetailleerde beschrijving van de hersenen. Hij legde daarbij de nadruk op de substantie van de verschillende structuren in plaats van op de holten en vloeistoffen.
2 soorten hersenweefsels ontdekt door Thomas Willis:
- grijze stof (vlezig), bedekt de buitenste kant van het brein, binnenste gedeelte ruggenwervel, en verschillende discrete gedeeltes
- witte stof (vezelachtig)
- Ook beschreef hij nauwkeurig de bloedvaten in het brein
Wat ontdekten artsen na Willis over bloedtoevoer?
dat onderbreking van de bloedtoevoer naar de hersenen beroerten konden veroorzaken, en dat letsel
aan een kant van het brein vaak tot verlamming en verlies van gevoel aan de andere kant van
het lichaam leidde
Welke bevinding bevestigde Gall van Willis?
- dat de hersenhelften worden verbonden door commissuren van witte stof
- dat andere banen hersengebieden verbinden met de tegenovergestelde zijden van het ruggenmerg.
- de basis voor de latere ontdekking dat hersenen en ruggenmerg zijn opgebouwd uit miljarden ▌neuronen. - Gall was ook de eerste die vergelijkend onderzoek
deed naar de overeenkomsten en verschillen tussen hersenen van verschillende soorten, en
binnen de menselijke soort. Hij liet zien dat hogere mentale functies correleren met de omvang en gezondheid van de hersenen, vooral van de cortex, hoewel later bleek dat die
correlatie onvolledig is en aanleiding kan geven tot misverstanden. In elk geval werd duidelijk
dat de hersenen het centrum van hogere mentale activiteit vormen
▌frenologie
wetenschap van het brein. dat uit de uitwendige eigenaardigheden van een schedel het karakter van iemand kan worden afgeleid. zie p106
Wat was de mening van Gall over psychologische vermogens in specifieke hersengebieden>
Gall was van mening dat bepaalde psychologische vermogens in specifieke hersengebieden
gelokaliseerd moeten worden, en dat de buitenkant van de schedel de omvang van de eronder
liggende hersengebieden weergeeft. Frenologie werd onder het grote publiek populair, maar
kreeg van de meeste orthodoxe wetenschappers kreeg geen erkenning
fysiognomie
het aflezen van iemands karakter van zijn fysieke kenmerken
▌Johann Kasper Lavater (1741-1801)
Zwitserse mysticus en theoloog
promootte Galls fysiognomie
Waarover speculeerde Gall over de hersengebieden?
over de vraag of specifieke breingebieden de zetel van specifieke functies of vermogens waren. Hij beperkte zich daarbij niet tot het lokaliseren van het
verbaal geheugen, maar zocht ook naar de plaats van andere vermogens. Zijn twijfelachtige
uitgangspunt was dat de vorm van de hersenen zorgt voor onregelmatigheden in de schedel
eromheen. Hij zocht naar het verband tussen specifieke ‘knobbels en kuilen’ op de schedel en
de psychologische kenmerken van de betreffende personen
Galls theorie had drie belangrijke gebreken:
- onterecht van uit dat de
vorm van iemand schedel overeenkomt met de vorm van de daaronder liggende hersenen.
Dat maakt echter nog niet dat de hypothese van een verband tussen breinvorm en karakter
onjuist is - meer fundamenteel gebrek ligt in Galls keuze om specifieke psychologische kenmerken, zoals opgewektheid of ouderliefde, in specifieke hersengebieden te lokaliseren. Frenologen beschouwden die eigenschappen als elementaire eigenschappen waaruit variaties in persoonlijkheid worden samengesteld, maar een adequate classificatie van psychologische eigenschappen ontbrak.
- de onbetrouwbaarheid van de methoden waarmee hypothesen vaak werden getoetst.
Welke aspecten van het werk van Gall zijn wetenschappelijk te noemen? Probeer op het gebied van zowel zijn methode als de resulterende kennis minstens één aspect te verzinnen.
De methode van Gall om tot kennis te komen was, vanuit de toen geldende maatstaven, best wetenschappelijk.
Zijn onderzoek werd bijvoorbeeld gedreven door theorie. Achteraf bleek er niets van te kloppen, maar de opvatting dat a) eigenschappen in specifieke hersenstructuren zetelen, b) de omvang van die structuren verband houdt met de mate waarin iemand over die eigenschappen beschikt en c) die omvang van specifieke structuren een gerelateerde vergroeiing van het bovenliggende schedeldak veroorzaakt, is een logische theorie.
Ook het feit dat hij die theorie vervolgens door middel van voortdurende observaties probeerde te onderzoeken is een wetenschappelijke kwaliteit. Bij het doen van die observaties ging het vaak mis en zag hij vooral graag zijn eigen theorie bevestigd, maar op zich is de aanpak van theorie gedreven onderzoek waarin door middel van observaties concrete voorspellingen onderzocht worden wetenschappelijk juist.
Ook inhoudelijk leverde het werk van Gall een aantal waardevolle zaken op. Hij beschreef bijvoorbeeld beide hemisferen van het brein en onderzocht de connecties daartussen. Ook deed hij veel vergelijkend neurologisch onderzoek naar de verschillen tussen de hersenen van verschillende diersoorten, en tussen de hersenen van bijvoorbeeld jongeren en ouderen, of mensen met en zonder hersenschade.
Tot slot trok hij uit zijn onderzoek de conclusie dat de werking van hogere mentale functies sterk afhankelijk was van omvang en gezondheid van de hersenen, en dan met name van de buitenste laag: de cortex. Deze conclusie is sindsdien enorm genuanceerd, maar voor zijn tijd was het inzicht dat de cortex de zetel is van onze hogere mentale functies een grote stap voorwaarts.
Op hoofdlijnen bezien was het werk van Gall dus best van wetenschappelijke waarde, zeker bezien vanuit zijn eigen tijdvak. Helaas grensde zijn verdere uitwerking aan het absurde. Probeer op het gebied van zowel zijn methode als de resulterende kennis ook weer minstens één aspect te verzinnen dat juist onwetenschappelijk is te noemen
de grootste methodologische fout van Gall is dat hij in de empirische onderbouwing van zijn theorie te veel ad hoc te werk ging. Hij veronderstelde niet eerst dat een bepaalde knobbel zichtbaar zou moeten zijn bij iedereen met een bepaalde eigenschap, om vervolgens in een grote groep mensen te onderzoeken of die veronderstelling klopte. Hij draaide de zaak juist om. Als hij iemand tegenkwam met een specifieke eigenschap en hij vond toevallig een knobbel op diens hoofd, dan stelde hij daarmee vast dat de onderliggende hersenstructuur kennelijk de bijbehorende locatie was.
Ook sprongen Gall en zijn volgers veel te makkelijk om met observaties die wezen op hun ongelijk. Die werden meestal weggewuifd, door te stellen dat ogenschijnlijke tegenspraak te wijten was aan tijdelijke ziekte van een persoon, of dat de betreffende eigenschap door een andere eigenschap werd onderdrukt. Op die manier immuniseerde zij de frenologie voor elke vorm van kritiek.
Inhoudelijk kwam Gall daardoor tot de volstrekt willekeurige vaststelling van tientallen locaties voor allerlei complexe vermogens en karaktertrekken, als wulpsheid, hebzucht, moraliteit enzovoort, zonder dat daar enige theorie over cognitief functioneren of persoonlijkheidsstructuur aan ten grondslag lag.
Pierre Flourens (1794-1867)
- onderzoeken stonden haaks op Gall
- studie naar hersenfuncties strikt
volgens de regels van experimenteel onderzoek uit te voeren. Hij maakte daarvoor gebruik
van de techniek van ▌ablatie, het chirurgisch verwijderen van kleine delen van dierhersenen
Wat lieten de lesies van Flourens zien?
de belangrijke rol van het cerebellum bij de integratie en aansturing van talrijke kleine spierbewegingen zien. Hij toonde aan dat het cerebellum het centrum is van een specifieke functie, maar op een heel andere manier dan Gall en de frenologie dat deden.
Hij meende dat de afzonderlijke functies van cerebellum en cortex een eenheid vormden binnen
deze organen. Bij het wegnemen van steeds grotere delen van de cortex leken alle zintuiglijke
en vrijwillige functies te verdwijnen. Als de frenologen gelijk hadden en in de cortex veel verschillende organen gelokaliseerd waren, zouden ablaties sommige functies moeten verwijderen en andere intact moeten laten, zo stelde Flourens.
Wat droeg Flourens bij aan neurowetenschap?
conclusies over flexibiliteit en plasticiteit van de cortex
liet ook licht vallen op de integratie en harmonie die zich normaalgesproken tussen de afzonderlijke delen voordoet. Hij kende cerebellum en cortex
wel eigen functies toe, maar onderstreepte de samenwerking en communicatie tussen deze
hersendelen. Zijn opvatting dat het brein de zetel is van een geïntegreerde en harmonieuze
ziel, leek wel enigszins op die van Descartes
wat bewezen nieuwe experimenten in 1860 tegen Flourens?
dat zijn experimenten belangrijke gelokaliseerde
functies hadden gemist en dat hij de eenheid van de hersenen te veel had benadrukt.
Wat deed Flourens om de stelling van de frenologie kritisch te benaderen en welk oordeel over de frenologie leverde dat op?
voerde een serie zorgvuldig gecontroleerde experimenten met dieren uit, waarbij hij specifieke hersendelen verwijderde om te onderzoeken wat voor effect dat had.
Zo ontdekte hij dat het door Gall veronderstelde orgaan voor wulpsheid, feitelijk meer te maken had met de coördinatie van complexe bewegingen; en dat de cortex niet bestond uit een lappendeken van psychische functies en karaktertrekken, maar hoofdzakelijk de werking van de zintuigen en het vermogen om te handelen ondersteunde.
Daarnaast ontdekte hij de betrekkelijke plasticiteit van de hersenen. Die zorgt ervoor dat na beschadiging van specifieke delen, de betreffende functies overgenomen kunnen worden door naastgelegen hersendelen. Tot slot merkte hij op hoe harmonieus de verschillende hersendelen met elkaar communiceren. Een specifiek gebied voerde dus niet zozeer een specifieke taak uit, maar leek eerder onderdeel van een interactief proces in de hersenen.
Al met al vond Flourens dus wel enige aanwijzingen voor lokalisatie van functies, maar die effecten waren veel te generiek om de bovenmatige specificiteit van de frenologie te bevestigen. Het leek veel eerder alsof functies betrekkelijk generiek aan hersendelen waren toe te schrijven, en daar vooral diffuus verspreid en plastisch belegd waren.
Wat was er overeenkomstig aan de ontdekkingen van Bouillard (1796-1881), Aubetin (1825-1893) en Broca (1824-1880)?
Bouillard, leerling van Gall, had de frenologie grotendeels verworpen, maar bleef vasthouden aan de casus van een soldaat die schade aan de frontale kwab achter het linkeroog had opgelopen en sindsdien moeite had met het benoemen van zaken en personen, alsof hij de woorden niet meer kon herinneren.
Een vergelijkbaar geval werd aangedragen door Aubertin, schoonzoon van Bouillard. Het betrof een soldaat met een zachte plek in zijn schedel op nagenoeg dezelfde locatie. Zodra op die zachte plek geduwd werd, verloor hij volledig zijn spraakvermogen, terwijl hij verder volledig gezond en intelligent was.
De doorslaggevende casus was een patiënt van Broca, leidinggevende van Aubertin, die vergelijkbare klachten had. Deze patiënt had zijn spraakvermogen verloren maar was verder gezond, begreep wat er tegen hem gezegd werd en kon met gebaren reageren op vragen. Bij autopsie bleek wederom de linkerfrontaalkwab beschadigd te zijn.
Al deze gevallen toonden aan dat dit specifieke gebied in de linkerfrontaalkwab – nu bekend als het gebied van Broca – betrokken was bij het uiten van verbale reacties
Antropologische Sociëteit
Opgericht door Broca
waar experts op het gebied van de anatomie van hoofd en hersenen samenkwamen, onder wie Aubertin
Paul Broca en het geval ‘Tan’
Patient had spraak verloren en werd Broca’s ziekenhuis ingebracht. Kon alleen ‘tan’ uitspreken. Broca verrichte autopsie na dood en zag ernstig beschadigd deel linker voorste hersenhelft, ter grootte van een ei.
= gebied van broca
letsel = afasie
Waartoe leidden de ontdekkingen van Broca?
Met zijn onderzoek naar afasie werd Broca de
eerste van de gevestigde orde die serieus vragen stelde bij Flourens’ opvattingen over de
eenheid en ondeelbaarheid van de cerebrale
cortex. Zijn bevindingen leidden tot een heropleving van de interesse in gelokaliseerde hersenfuncties, en de ‘nieuwe frenologen’ ontdekten
nog meer belangrijke lokalisaties. Broca werd ook bekend om zijn, later achterhaalde, ideeën
over de correlatie tussen breinomvang en intelligentie en de superioriteit van blanke Europese
mannen op grond van de bovengemiddeld grote omvang van hun hersenen