Hoofdstuk 1 Antieke grondslagen Flashcards
Plato (424-347 bc):
Sofisten:
hoog beschouwde lerearen. sterke supporters van atheense democratie, een relatieve nieuwe vorm van democratie die gelijke stemrecht verbreedde. Beroemde sofist is Gorgias. Schepte op dat iedereen een mening over elk onderwerp kon hebben, zelfs met weinig kennis.
Plato (424 - 347 bc)
Kritisch op Gorgias. En koos voor een meer nederige leraar: Socrates. Onderzocht de vraag van Socrates van wat aangeboren is in menselijke psyche en voegde de vraag toe wat de relatie is tussen aangeboren en sensorische ervaringen op de psyche
Socrates (470 - 399 bc)
- stimuleerde zijn studenten in wat waar en permanent is in plaats van tijdelijk handig en populair
- Studenten stimuleren dialogen aan te gaan om eigen capaciteiten te ontdekken.
- liet niet veel literatuur achter, want schrijven heeft slechte invloed op geheugen en serieus denken.
Socratic Dialoges:
Reactie van Plato, ging WEL schrijven. Fundamenteel voor nativisme vs rationalisme
Nativisme
Rationalisme
nativisme: nadruk op aangeboren in tegenstelling tot verworven eigenschappen
Rationalisme: nadruk op redenering
Academie:
Opgericht door Plato. verzamelplaats van geleerden van verschillende richtingen om hun intellectuele doelen na te streven.
Aristotle (384-322 bc)
Top student van de Academie, maar was het niet altijd eens met Plato. Aanhanger van empirisme.
Empirisme:
echte kennis komt eerst door het verwerken van sensorische ervaringen van de externe wereld
Thales (624-546bc)
Natuurwetenschappelijke observaties (astronomie, meteorologie) Noemde water als meest belangrijke element in de kosmos
Psyche:
Het Griekse woord Psyche betekende oorspronkelijk letterlijk ‘adem’, maar kreeg in de loop van de tijd een steeds bredere, metaforische betekenis, omdat het in verband stond met de aanwezigheid van ‘leven’. Daarom is de meer recente vertaling naar het Engelse ‘soul’, en dus het Nederlands ‘ziel’ meer op zijn plaats. Tegenwoordig is die vertaling meestal verder beperkt tot het Engelse ‘mind’, dat het best vertaald kan worden naar het Nederlands als de ‘geest’, die het primaire object is van de psychologie, en de psychiatrie. De Grieken associeerden de psyche vaak met het element ‘lucht’, vanwege de associatie met adem, maar ook wel met het element ‘vuur’, omdat levende wezens warm waren, en dode dingen koud. Naarmate de tijd vorderde werd de psyche echter steeds meer beschouwd in termen van het functioneren van de mens in het dagelijks leven, zoals we dat bijvoorbeeld bij Protagoras tegenkomen. Deze opvatting zou echter pas echt tot bloei komen in het werk van filosofen die na Socrates kwamen.
Pythagoras ca. 570 - 495 v.Chr.
Mathematische regelmatigheden in de natuur
Heraclitus ca. 535 - 470 v.Chr.
Relatie tussen stabiliteit en verandering (´je kunt nooit tweemaal in dezelfde rivier stappen´)
Eenheid van tegengestelde zaken (een weg omhoog is ook een weg omlaag)
Zeno ca. 490 - 430 v.Chr.
Oneindigheid (een afstand kan ontelbare keren in tweeën opgedeeld worden)
Protagoras ca. 490 - 420 v.Chr.
Geen hypothetische of verheven vraagstukken
Menselijke ervaring en gedrag (“de mens is de maat der dingen”)
Controle en manipulatie van gedrag
Hippocrates ca. 460 - 370 v.Chr.
Geneeskunde: ziekte als natuurlijk verschijnsel, schreef Hipocratic Corpus
Theorie der lichaamssappen (humoral theory): balans tussen bloed, gele gal, zwarte gal en slijm als bron van temperament en stoornissen. Lichaamssap = humors
Pleidooi voor een gematigde, evenwichtige levensstijl.
Xenophon 430 - 354 bc
Bekende leerling, naast Plato, van Socrates. Xenophon beschreef hem als bewonderenswaardig en dapper
beschrijf kort hoe in de voorgeschiedenis van het Griekse denken de aandacht voor de menselijke geest ontstaat
Welbeschouwd wordt er in het boek niet zo veel gezegd over de psychologische opvattingen van specifieke presocratische filosofen. We hebben de theorie over het menselijk temperament van Hippocrates, en we weten dat Protagoras het belang van de individuele ervaring benadrukte, maar de psychologische ideeën van eerdere filosofen blijven onbekend. We weten wel in meer algemene termen hoe de oude Grieken over de menselijke geest dachten.
Beschrijf hoe Plato dacht over de relatie tussen de zintuiglijke ervaring en onze verstandelijke vermogens.
Plato benadrukte dat de menselijke geest was aangeboren. Wat wij weten is volgens hem, net als volgens Socrates, dus al in ons aanwezig bij geboorte, wij moeten dat alleen weer herinneren door onze aangeboren verstandelijke vermogens te gebruiken. Met die verstandelijke vermogens hebben wij toegang tot de ideeënwereld waarin de essentie van alles in zijn ideale vorm aanwezig is. De zintuiglijke ervaring is slechts een particuliere, vluchtige afdruk van die tijdloze, essentiële, ideale vorm.
Tot Plato’s meest invloedrijke antwoorden op deze vragen behoort het onderscheid tussen
verschijningsvormen (appearance) en ideale vormen:
Verschijningsvorm: verwijst naar iemands feitelijke
en bewuste waarneming van een voorwerp, zoals een paard of hond. Achter die vorm lag volgens Plato een permanente ideale vorm, de essentie van dat voorwerp (alle paarden, alle honden) = idealisme.
Bijv. verschillende verschijningen van driehoeken, wel dezelfde 90 graden hoek
allegorie van de grot
Plato illustreerde het onderscheid tussen verschijningsvorm en ideale vorm aan
de hand van zijn allegorie van de grot. Het gaat om een afbeelding van een fundamentele kwestie die 2000 jaar later opdoemt bij de totstandkoming van de moderne psychologie: de relatie tussen bewuste ervaringen van de externe werkelijkheid en het objectieve karakter van de fysieke stimuli die leiden tot die ervaringen.
gedachtegoed plato van driedeling in de samenleving:
stelde bijvoorbeeld dat de menselijke psyche drie basiselementen omvat: verlangen, moed en rede
Deze driedeling is ook weer terug te zien in de samenleving, respectievelijk als de massa, de soldaten en de leiders.
Aan welke kant stond Plato in nature-nurture debat en over erfelijkheid en omgeving?
aan de kan van nature en erfelijkheid