Hoofdstuk 4: eerste principes van waardering Flashcards

1
Q

de berekening voor de rente die elk jaar hetzelfde is en op eenzelfde kapitaal wordt toegepast

A

enkelvoudige renteberekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de rente op jaarbasis waarbij er geen rekening wordt gehouden met extra kosten. het is dus een theoretische rente

A

nominale rente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gelden tot kapitaal aanleggen en laten groeien

A

kapitaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Initiële geldsom V0

A

huidige waarde (present value, actuele waarde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de waarde die een huidige investering in de toekomst zal krijgen

A

toekomstige waarde (future value)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

houdt in dat bedragen die uitgedrukt zijn in de koopkracht van een gekozen referentietijdstip opgeteld mogen worden met elkaar

A

waarde - additiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

in - en uitstroom van liquide middelen

A

kasstromen (cash flows)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het beginbedrag van een lening

A

nominale waarde (face value)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

rentepercentage die we eisen waarbij de constante waarde van alle inkomsten gelijk is aan de contante waarde van alle uitgaven

A

geëist intern rendement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

engelse benaming voor nulcouponobligatie

A

pure discound bond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

obligatie zonder coupons, dus zonder interest

A

nulcouponobligatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

geeft gegeven de looptijd, het intern rendement weer op een nulcouponobligatie

A

contantrente (spot rate)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een lening waarbij de lener periodiek een vast geldbedrag moet betalen aan de geldschieter, dat bedrag omvat zowel de rente als de aflossing

A

annuïteitenlening (fixed payment loan, amoritizing loan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een annuïteit waarbij het bedrag van de periodieke kasstroom volgens een vast schema groeit

A

groeiende annuïteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de nominale rente die tijdens de looptijd van een obligatie vergoed wordt

A

couponrente (coupon rate)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wanneer de koers van een obligatie gelijk is aan de nominale waarde

A

à pari

17
Q

wanneer de prijs van de obligatie onder (boven) de nominale waarde noteert

A

notering onder (boven) pari

18
Q

obligatie met rente ver beneden de marktrente en een uitgiftekoers beneden de nominale waarde

A

discount bond

19
Q

obligatie met rente boven de marktrente en een uitgiftekoers boven de nominale waarde

A

premium bond

20
Q

het te verwachten rendement waarbij de contante waarde van alle inkomsten gelijk is aan de contante waarde van alle uitgaven.

A

verwacht intern rendement

21
Q

engelse benaming voor het verwacht intern rendement

A

yield to maturity

22
Q

meet hoe een belegger vergoed wordt door het aanhouden van een obligatie gedurende één periode

A

rendement (return)

23
Q

verhouding tussen de couponrente en de beurskoers van een obligatie. deze wordt berekend door de coupon voor de eerste periode te delen door de initiële investering (c/V0)

A

couponrendement (current yield)

24
Q

dit percentage wordt berekend als de procentuele verandering in de waarde van de obligatie (Vt - V0)/V0 het rendement is dus niets anders dan het couponrendement opgeteld met het kapitaalwinstpercentage

A

kapitaalwinstpercentage (capital gain rate)

25
Q

wanneer op het einde van de looptijd de obligatiewaarde naar de nominale waarde evolueert

A

pull to par