Hoofdstuk 3 - Het begin van het leven Flashcards

1
Q

Wat zijn gameten?

A

De geslachtscellen van de biologische moeder en de biologische vader, die samen een nieuwe cel vormen tijdens de bevruchting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een zygote?

A

Een bevruchte eicel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een gen?

A

De basiseenheid van genetische informatie. Waar onze genetische informatie is opgeslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is DNA?

A

Deoxyribonucleicacid/Desoxyribonucleïnezuur, lange draadachtige moleculen die genetische informatie (genen) bevatten die bepalend is voor de aard en de functie van elke cel in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een chromosoom?

A

Staafvormig stukje DNA, georganiseerd in 23 paren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe is het DNA van een zygote opgebouwd?

A

Het bestaat uit 46 chromosomen, gerankschikt in 23 paren, waarvan de moeder en de vader ieder een van de twee chromosomen leveren in elk van de 23 paren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe is DNA opgebouwd?

A

Uit twee ketens van vele duizenden aan elkaar gekoppelde zogenaamde nucleotiden. Elke nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep, een desoxyribose en een stikstofbase. De vier stikstofbasen die in DNA voorkomen zijn: adenine (A), guanine (G), cytosine (C) en thymine (T). De twee ketens zijn aan elkaar verbonden door waterstofbruggen tussen de basenparen. Adenine paart steeds met thymine en cytosine paart steeds met guanine. Deze paren vormen reeksen van specifieke combinaties, volgorde en lengte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat wordt bedoelt met homologe chromosomen?

A

Met uitzondering van de X- en Y-chromosomen in mannen zijn er twee overeenkomstige (homologe) chromosomen en dus twee overeenkomstige genen per genenpaar. Twee homologe chromosomen hebben een gelijke opbouw, maar zijn niet identiek. Ze bevatten dezelfde genen op dezelfde plaats, maar met verschillende genetische informatie, omdat de allelen verschillend zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is mitose?

A

Type celdeling waaruit alle lichaamscellen ontstaan behalve de geslachtscellen. Dit zorgt ervoor dat alle cellen in het lichaam dezelfde 46 chromosomen bevatten als de zygote.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoeveel chromosomen heeft een cel in het menselijk lichaam? Welke cellen zijn daarop een uitzondering? Hoeveel chromosomen hebben die?

A

Ieder cel bestaat uit 46 chromosomen, behalve de gameten, die bestaan ieder uit 23 chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is meiose?

A

Type celdeling waarbij de geslachtscellen (gameten) ontstaan en waarbij de hoeveelheid DNA wordt gehalveerd (23 chromosomen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe worden DNA gekopieerd en hoe noem je het als er wat mis gaat?

A

Tijdens Mitose (alle cellen behalve gameten) en Meiose (gameten) vindt DNA-replicatie plaats.
Als er iets misgaat noem je dat DNA-mutaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom is er zoveel diversiteit tussen mensen?

A

Door meiose, gameten krijgen per stuk van elk van de 23 paren steeds een van de twee chromosomen, en door willekeurige transformaties van de genen. Het resultaat is dat er tientallen biljoenen mogelijke genetische combinaties zijn en elke individu genetisch uniek is. (behalve monozygote tweelingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een monozygote tweeling?

A

Een eeneiige tweeling, afkomstig van dezelfde oorspronkelijke zygote en dus genetisch identiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een dizygote tweeling?

A

Een twee-eiige tweeling, verwekt uit afzonderlijke eicellen die ongeveer tegelijk worden bevrucht door twee afzonderlijke zaadcellen en dus genetisch net zoveel op elkaar lijken als broers en zussen die op verschillende tijdstippen geboren zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom is het aantal meerlinggeboortes de laatste jaren gestegen? (Nu weer teruggelopen trouwens)

A

Toegenomen gebruik van vruchtbaarheidsbehandelingen
Hogere gemiddelde leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat bepaald of een zygote een jongen of een meisje wordt?

A

Het 23ste paar chromosomen, is het paar dat het geslacht bepaald. Bij vrouwen bestaat dat paar uit twee relatief grote x-vormige chromosomen, en bij mannen uit een x-vormig chromosoom en een kleiner y-vormig chromosoom. Op het moment dat een zygote gevormd wordt, krijgt het iig een x-chromosoom van de moeder en een x- of een y-chromosoom van de vader. De zaadcellen van de man bepalen het geslacht van het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe wordt genetische informatie overgedragen en hoe komt het tot uiting?

A

Kinderen krijgen van hun ouders bij de geboorte van elk chromosenpaar 1 van de 2 chromosomen mee. Sommige genen bestaan in varianten, recessief en dominant. Recessief komt alleen tot uiting als er twee recessieve genen doorgegeven worden. De meeste kenmerken worden niet door 1 genenpaar bepaald, maar door meerdere paren. (polygenische overerving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een allel?

A

Een genvariant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een dominante allel?

A

Genvariant, waarvoor geldt dat, als deze aanwezig is, de erbij horende eigenschap steeds tot uiting komt in het fenotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een recessieve allel?

A

Genvariant waarvoor geldt dat de erbij horende eigenschap allen tot uiting komt in het fenotype wanneer de variant op beide chromosomen aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het genotype?

A

De verzameling van alle genetische materiaal dat in een organisme aanwezig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het fenotype?

A

Het geheel van uiterlijk waarneembare kenmerken van een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is autosomale overerving?

A

Overerving waarbij het betrokken gen op een van de niet-geslachtsgebonden chromosomen ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is x-gebonden overerving?

A

Overerving waarbij het betrokken gen op het x-chromosoom ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is homozygoot?

A

Gelijke varianten van het gen ervend voor een bepaalde eigenschap. Als een kind voor een bepaalde eigenschap van beide ouders genen met hetzelfde allel krijgt, zeggen we dat het homozygoot is voor die eigenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is heterozygoot?

A

Verschillende varianten van het gen ervend voor een bepaalde eigenschap. ALs het kind van beide ouders een verschillende vorm van het gen erft, is het heterozygoot voor die bepaalde eigenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe werkt autosomale recessieve overerving?

A

Een kind zal een recessief gen krijgen van beide ouders dat op een van de niet geslachtsgebonden chromosomen ligt. Op dit manier komt de eigenschap tot uiting. Dit kan dus alleen gebeuren als beide ouders drager zijn van het recessieve gen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is polygenische overerving?

A

Overerving waarbij een combinatie van meerdere genenparen verantwoordelijk zijn voor de productie van een specifieke eigenschap. Dit geldt voor de meeste eigenschappen, maar weinig eigenschappen zijn afhankelijk van een enkel genenpaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is een x-gebonden gen?

A

Een gen dat zich op het X-chromosoom bevindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarom zijn mannen gevoeliger voor afwijkingen waarvoor de genetische aanleg op het X-chromosoom is gesitueerd?

A

Omdat vrouwen twee X-chromosomen hebben waarbij het andere ‘gezonde’ gen tegenwicht kan bieden. Mannen hebben dit niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is een genoom?

A

De volledige genetische samenstelling van een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Uit hoeveel genen bestaat het menselijk genoom?

A

20000 a 25000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoeveel procent van de genenvolgorde is voor alle mensen gelijk?

A

99,9%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is gedragsgenetica?

A

Wetenschappelijke discipline die zich richt op de relatie tussen genetische variatie en individuele verschillen in gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is epigenetica?`

A

Studie naar de mate waarin en de manier waarop ervaringen en leefomstandigheden van een organisme de manifestatie van erfelijke aanleg kunnen beïnvloeden.
Epigenetica heeft te maken (simpel gezegd) met mechanismen die genen ‘aan en uit’ kunnen zetten.
Betekent letterlijk op ‘of bij de genen’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke plek neemt de epigenetica in binnen het nature-nurture-debat?

A

Het gebied van de epigenetica slaat een brug tussen nature en nurture, omdat het impliceert dat de omgeving invloed uitoefent op de manier waarop bepaalde genen tot uiting komen. De kwestie nature versus nurture lijkt zo bezien dus niet meer aan de orde. De twee processen gaan hand in hand: we erven bepaalde genen, maar of en hoe sterk deze tot uiting komen in ons fenotype wordt uiteindelijk voor een belangrijk deel bepaald door onze omgeving.

38
Q

Welke gevolgen hebben de nieuwe epigenetische inzichten op de wijze waarop we naar overerving kijken?

A

Hoewel er tot op heden nog geen humaan bewijs is verzameld, suggereren plant- en dierstudies dat epigenetische veranderingen in het DNA (bijvoorbeeld ten gevolge van blootstelling aan bepaalde omgevingsinvloeden) overerfbaar zijn van de ene generatie op de volgende. Dit proces wordt ook wel transgenerationele epigenetische overerving genoemd.

39
Q

Wat is methylisatie?

A

Een bekend proces, waarvan we nu weten dat het de activiteit van DNA kan beïnvloeden, is methylisatie. Dit houdt in dat er bepaalde stoffen zijn (methyl-groepen) die zich kunnen hechten aan het DNA; stel je een soort laklaagje voor op het DNA. Wanneer een stuk DNA gemethyliseerd is (dus zo’n laklaagje heeft), kan het niet goed actief worden. Oftewel: het methyllaagje zet het DNA ‘uit’. Zo’n aan- en uitknop hoeft overigens niet op een alles-of-niets-manier te werken, maar kan werken als een soort van dimknop.

40
Q

Onderzoek wijst uit dat mensen geboren in de hongerwinter een hogere kans op obesitas hebben dan hun broers of zussen niet geboren tijdens de hongerwinter. Wat is hiervoor een mogelijke verklaring uit de epigenetica?

A

Tijdens de hongerwinter was er te weinig voedsel voor zwangere vrouwen. De ongeboren kinderen hadden daar dus ook last van. Men denkt dat het lichaam van een baby reageert op het tekort aan voedsel, en dat als gevolg daarvan bepaalde genen (verantwoordelijk voor onder meer groei en vetopslag) in afwijkende mate gemethyliseerd zijn. het vermoeden is dat zij daardoor meer risico lopen op aandoeningen zoals obesitas en hoog cholesterol. Het epigenetische aspect is dus niet dat hongerwinterbaby’s andere allelen hebben (ander DNA), maar dat de activiteit van hun genen anders is vanwege hun blootstelling aan voedseltekort. Het is daarmee een concreet voorbeeld van hoe nurture de werking van nature blijvend kan beïnvloeden.

41
Q

Wat zijn voorbeelden van erfelijke aandoeningen?

A

Phenylketonurie (PKU)
Downsyndroom
Fragiele X-syndroom
Sikkelcelanemie
Ziekte van Ducenne
Syndroom van Klinefelten

42
Q

Wat is het syndroom van Down? Waarom is het een erfelijke aandoening?

A

Mensen met het downsyndroom hebben een derde chromosoom op het 21ste paar (Trisomie 21). Gaat gepaard met verstandelijke beperking, typerende uitwendige kenmerken en een aantal medische problemen.

43
Q

Wat is het fragiele x-syndroom?

A

Stoornis die optreedt wanneer een bepaald gen op het X-chromosoom beschadigd is geraakt, met een milde tot matige verstandelijke beperking , typische uiterlijke kenmerken en soms gedragsproblemen tot gevolg.

44
Q

Wat is sikkelcelanemie?

A

Erfelijke vorm van bloedarmoede, die zo wordt genoemd vanwege de afwijkende vorm van de rode bloedcellen. Symptomen zijn perioden met veel pijn, weinig eetlust, achterblijvende groei en gele ogen. Bij ernstige vormen is het bereiken van de volwassenheid niet te verwachten.

45
Q

Wat is de ziekte van Ducenne?

A

Erfelijke aandoening die voornamelijk bij mannen voorkomt en waarbij sprake is van progressieve spierzwakte. Het recessieve gen dat aan de basis van de aandoening ligt op het X-chromosoom. (x-gebonden recessieve overerving)

46
Q

Wat is het syndroom van Klinefelten?

A

Aandoening die alleen bij jongens voorkomt en die het gevolg is van de aanwezigheid van een extra X-chromosoom, gepaard gaan met onder andere onderontwikkelde geslachtsdelen, extreme lengte en borstontwikkeling.

47
Q

Wat zijn vormen van prenataal erfelijkheidsonderzoek?

A

Echoscopie, Vruchtwaterpunctie, Vlokkentest of chrorionvillusbiopsie, NIPT, Navelstrengpunctie en Combinatietest

48
Q

Wat is een echoscopie?

A

Niet-invasieve test die door middel van geluidsgolven met een hoge frequentie een beeld schetst van het ongeboren kind. Wordt gebruikt om structurele afwijkingen en meervoudige zwangerschappen op te sporen, groei te meten, stadium te bepalen, en afwijkingen aan de baarmoeder te constateren. Test wordt vaak gebruikt in combinatie met andere testen.

49
Q

Wat is een vruchtwaterpunctie?

A

Invasieve test om genetische afwijkingen op te sporen door een klein staal van de foetale cellen uit de vruchtzak te onderzoeken. Wordt tussen de 15e en de 18e week gedaan.

50
Q

Wat is een Vlokkentest?

A

Invasieve test om genetische afwijkingen op te sporen door kleine monsters te nemen van de takachtige uitstulpingen van de placenta. Kan vanaf de 11de week van de zwangerschap.

51
Q

Waarom voert met eerder een vruchtwaterpunctie dan een vlokkentest uit?

A

Beide kunnen een miskraam veroorzaken maar de vlokkentest brengt minder genetische afwijkingen aan het licht.

52
Q

Wat is de NIPT?

A

Niet-invasieve prenatale test (bloedtest), wordt gebruikt om Trisomie 21, trisomie 18 en trisomie 13 op te sporen door het DNA van het kind in het bloed van de moeder te meten. Het is geen diagnostische test, dus een afwijkend resultaat moet met een invasieve test geverifieerd worden. Wordt vanaf de 11de week mogelijk.

53
Q

Wat is een navelstrengpunctie?

A

Vanaf de 20ste week is het mogelijk om onder echoscopische controle een bloedvat in de navelstreng aan te prikken en enkele ml bloed van de foetus af te nemen. Wordt allen gedaan bij zeldzame bloedziekten. Kans op een miskraam is 1 a 2%.

54
Q

Wat is een combinatietest?

A

Berekent de kans op het syndroom van down op basis van 3 factoren: leeftijd van de moeder, hormoonwaarde in het bloed van de moeder, en kenmerken van de baby (nekplooi, neusbeen en hartklep) dmv echoscopie. In Nederland wordt deze test niet meer gebruikt, nu er een NIPT is.

55
Q

Waardoor wordt het meeste gedrag bepaald? Omgevingsfactoren of genetische factoren?

A

Beiden, het is een samenspel

56
Q

Wat is temperament? En waar wordt het door bepaald?

A

Individuele stijl van reageren op de omgeving die redelijk consistent is, zowel in verschillende situaties als in de tijd. Is deels aangeboren maar wordt beïnvloed door omgevingsfactoren.

57
Q

Wat betekent multideterminisme?

A

Het bepaald worden van eigenschappen door een combinatie van genetische factoren en omgevingsfactoren.

58
Q

Wat is het verband tussen genotype en fenotype?

A

Een genotype zorgt voor een bepaald bereik waarbinnen een fenotype zich kan manifesteren.

59
Q

Hoe kun je erachter komen in hoeverre een menselijke eigenschap wordt bepaald door de omgeving of door erfelijke factoren?

A

Onderzoekers doen dieronderzoek. Bij mensen richten ze zich met name op mensen met overeenkomstige genen (Tweelingen) of juist overeenkomstige omgevingen. Recenter kijken ze ook naar epigenetische processen.

60
Q

Noemen voorbeelden van eigenschappen die een sterk genetische component hebben?

A

Lengte, obesitas, bloeddruk, ademhalingstempo, en levensduur.

61
Q

In hoeverre wordt intelligentie bepaald door erfelijkheid of door omgevingsfactoren?

A

Erfelijkheid speelt een belangrijke rol bij intelligentie maar het is nog onduidelijk hoe groot die rol is en hoe die er precies uitziet. Naast erfelijkheid hebben omgevingsfactoren zoals kennismaking met boeken, goede opleidingservaringen en intelligente vrienden een belangrijke invloed op intelligentie.

62
Q

In hoeverre wordt persoonlijkheid bepaald door erfelijkheid of door omgevingsfactoren?

A

Er is brede consensus dat je de meeste individuele verschillen in persoonlijkheid kunt beschrijven aan de hand van vijf grote domeinen (big five): neuroticisme, extraversie, gewetensvolheid, vriendelijkheid en openheid. Een recente meta-analyse toont aan dat ongeveer 40% van de individuele verschillen in persoonlijkheid een genetische basis heeft.

63
Q

Noem voorbeelden van psychische stoornissen met een erfelijke component

A

Schizofrenie, ASS, ADHD, alcoholisme

64
Q

Wat is de rol van nature en nurture in de ontwikkeling van psychische stoornissen zoals schizofrenie?

A

Deze stoornissen zijn gedeeltelijk het gevolg van genetische factoren, waardoor deze stoornissen vaker voorkomen in bepaalde families. Ook omgevingsfactoren spelen een rol. Bij jonge kinderen is die invloed verhoudingsgewijs groter waardoor genetisch beinvloede eigenschappen zich vaak pas manifesteren als kinderen ouder worden.

65
Q

Wat is gen-omgevingsinteractie?

A

Genetische verschillen in sensitiviteit voor bepaalde omgevingsfactoren.

66
Q

Hoe kunnen genen invloed hebben op de omgeving?

A

Ten eerste kiest een persoon specifieke omgevingen vanuit een genetische opmaak (actieve genotype-omgevingscorrelaties), ten tweede wordt de opvoedingsomgeving waarin iemand terechtkomt vormgegeven vanuit de genetische aanleg van een of beide ouders (passieve genotype-omgevingscorrelaties). Ten derde lokt genetische aanleg specifieke type omgevingen uit, zoals bepaalde reacties op het gedrag van een kind. (evocatieve genotype-omgevingsrelaties)

67
Q

Wat is het actieve genotype-omgevingscorrelatie?

A

Situatie waarin een kind zich richt op aspecten van zijn omgeving die het best bij zijn genetisch bepaalde capaciteiten passen

68
Q

Wat is het passieve genotype-omgevingscorrelatie?

A

Situatie waarin de ouders de omgeving beinvloeden waarin het kind opgroeit, vanuit hun eigen genetische aanleg

69
Q

Wat is evocatieve genotype-omgevingscorrelatie?

A

Situatie waarin de genen vna een kind een specifiek type (reacties uit de) omgeving uitlokken

70
Q

Wat is de bevruchting?

A

Het proces waarbij een zaadcel en een eicel (gameten) samenkomen om 1 nieuwe cel te vormen. Wordt ook wel conceptie genoemd.

71
Q

Welke stadia kent de prenatale periode?

A

Germinale stadium (bevruchting tot 2 weken)
Embryonale stadium (3 tot 8 weken)
Foetale stadium (8 weken tot geboorte)

72
Q

Wat is het Germinale stadium? Wat kenmerkt dit stadium?

A

Het eerste en kortste stadium, de eerste twee weken na conceptie. Zygote deelt zich en cellen specialiseren zich. Zygote neemt in complexiteit toe en nestelt zich in de baarmoederwand.

73
Q

Wat is de placenta?

A

Orgaan dat tijdens de zwangerschap wordt aangemaakt in de baarmoeder en als doorgeefluik tussen de moeder en de foetus fungeert, door voeding en zuurstof te leveren via het navelstreng.

74
Q

Wat is het embryonale stadium? Wat kenmerkt dit stadium?

A

De periode van 3 tot 8 weken na de bevruchting, waarin de belangrijkste organen en de fundamentele anatomie zich ontwikkelen. Het ectoderm, mesoderm en endoderm beginnen te groeien en zich te specialiseren.

75
Q

Wat is het ectoderm?

A

Buitenste kiemaal, van waaruit huid, haar, tanden, zintuigen, hersenen en ruggenmerg van het embryo zullen vormen.

76
Q

Wat is het endoderm?

A

Binnenste kiemlaag, van waaruit spijsverteringsstelsel, lever, alvleesklier, en binnenste delen van het ademhalingsstelsel zullen vormen

77
Q

Wat is het mesoderm?

A

Middelste kiemlaag, van waaruit zich spieren, botten, bloed, en bloedsomloop en buitenste delen van het ademhalingsstelsel zullen vormen.

78
Q

Wat is het foetaal stadium? Wat kenmerkt dit stadium?

A

Het stadium van prenatale ontwikkeling dat rond 8 weken na conceptie begint en eindigt bij de geboorte. Kent een snelle toename van complexiteit en differentiatie van organen. De foetus wordt actief en de meeste systemen beginnen te werken.

79
Q

Waar staat LH voor en wat doet het als onderdeel van de zwangerschap?

A

Het luteïniserend hormoon. LH wordt geproduceerd door de hypofyse. Afscheiding wordt getriggerd door een toename van het oestrogeenniveau. Belangrijke rol bij de eisprong. LH-waarden pieken dan. Tevens zorgt het voor de transformatie van het follikelrestant tot het corpus luteum.

80
Q

Waar staat FSH voor en wat doet het?

A

Dit hormoon werkt in synergie met het luteïniserend hormoon en is met name betrokken bij de groei en rijping van de follikels ter voorbereiding van de eisprong. FSH-waarden pieken net als LH-waarden rond de ovulatie, maar zijn minder sterk in amplitude.

81
Q

Waar staat b-HCG voor en wat doet het?

A

Beta-humaan chorion gonadotrofine. Productie start als bevruchte eicel zich in de baarmoederwand heeft genesteld. Moedigt het corpus luteum aan om vitale zwangerschapshormonen aan te maken, waaronder oestrogeen en progesteron. Na +- 12 weken zwangerschap neemt placenta of moederkoek die functie over zodra zij is volgroeid; Op dat moment nemen de waarden b-HCG drastisch af.

82
Q

Wat is Progesteron en wat doet het?

A

Hormoon dat wordt afgescheiden door het corpus luteum. Het is een belangrijk hormoon tijdens de zwangerschap omdat het de baarmoeder voorbereid op de innesteling. Het hormoon voorkomt vrijlating van eicellen tijdens de zwangerschap en reguleert het functioneren van de placenta en beschermt de foetus. Het stimuleert daarnaast de groei van de borstklieren, terwijl het lactatie remt tot na de geboorte. Het verstevigt bovendien de bekkenwand in aanloop naar de bevalling en voorkomt samentrekking van de baarmoeder totdat het kind volledig is ontwikkeld.
Progesteronwaarden nemen gestaag toe vanaf de bevruchting tot aan het moment van de geboorte, en nemen direct daarna drastisch af.

83
Q

Wat is Oestrogeen en wat doet het?

A

Hormoon. Bereidt het het lichaam van vrouw voor op een mogelijke bevruchting. De oestrogeenwaarden dalen direct na de ovulatie. Wanneer de eicel wordt bevrucht, stijgen de oestrogeenwaarden gestaag tot aan het moment van de geboorte. Oestrogeen wordt eveneens afgescheiden door het corpus luteum totdat de placenta deze afgifte overneemt. Het zet aan tot de aanleg van verschillende organen en systemen en is betrokken bij de regulatie van de botdichtheid.

84
Q

Wat is onvruchtbaarheid?

A

Het niet zwanger kunnen worden na een periode van 12 tot 18 maanden

85
Q

Wat is kunstmatige inseminatie?

A

Procedure waarbij een arts zaadcellen van de man direct in de baarmoeder(hals) van de vrouw plaatst

86
Q

Wat is IVF?

A

Procedure waarbij een aantal eicellen uit de eierstokken van een vrouw worden verwijderd, waarna deze in een laboratorium worden bevrucht door de zaadcellen van een man en vervolgens in de baarmoeder worden geplaatst

87
Q

Welke bedreigingen bestaan er voor de ontwikkeling van een ongeboren kind?

A

Teratogene stoffen
Het voedingspatroon van de moeder
De leeftijd van de moeder
De gezondheid van de moeder
Drugs- en medicijngebruik van de moeder
Alcohol- of nicotinegebruik van de moeder
Gedrag van de vader

88
Q

Wat is een teratogeen effect? Is dit een constant effect?

A

Omgevingsfactor tijdens de zwangerschap die kan leiden tot geboorteafwijkingen, bevallingsproblemen of een miskraam.
Taak van de placenta om teratogene stoffen buiten te houden, dit lukt niet altijd.
Het effect van teratogene stoffen is niet altijd gelijk. Ze hebben over het algemeen het meeste negatieve effect tijdens perioden van extreme groei. Verschillende organen zijn op verschillende tijden gevoelig voor teratogene effecten.

89
Q

Welke aspecten van de gezondheid van de moeder kunnen het ongeboren kind beinvloeden?

A

Gezonde voeding, gezond gewicht(stoename), voldoende beweging, ziekte tijdens de zwangerschap (rode hond, waterpokken en bof), soa’s, stress

90
Q

Wat is het Foetaal alcohol spectrumstoornis (FASS)?

A

Een spectrum van ontwikkelingsstoornissen gekenmerkt door combinaties van verschillende aangeboren afwijkingen, veroorzaakt door alcoholmisbruik tijdens de zwangerschap

91
Q

Hoe komt het dat sommige cellen zich ontwikkelen als hersencellen en niet als lever- of spiercellen ?

A

Dit is mogelijk vanwege epigenetische processen zoals methylisatie: tijdens de ontwikkeling van het brein wordt het DNA dat een levercel of spiercel kan produceren uitgezet (met methyl), zodat alleen de bouwstoffen geproduceerd worden die nodig zijn voor de aanmaak van hersencellen. Dit is een voorbeeld van een epigenetisch proces tijdens de heel vroege ontwikkeling; de foetus.