Hoofdstuk 3 Boek 4B Begrippen Flashcards

1
Q

Bloed

A

Bestaat uit bloedplasma (55%), bloedcellen en bloedplaatjes (45%).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bloedplasma

A

Water met plasma-eiwitten (o.a. fibrinogeen) en opgeloste stoffen (o.a. zouten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Functie bloedplasma

A

Vervoert zuurstof, voedingsstoffen, hormonen, enzymen, geneesmiddelen, antistoffen, koolstofdioxide en andere afvalstoffen. Bloedplasma zorgt ook voor de verspreiding van warmte door het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Rode bloedcellen

A

Ontstaan uit stamcellen in het rode beenmerg en hebben geen celkern. Bevatten hemoglobine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functie Rode bloedcellen

A

Zuurstof vervoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bloedarmoede

A

Het bloed bevat te weinig hemoglobine of te weinig rode bloedcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Witte bloedcellen

A

Witte bloedcellen hebben geen vaste vorm en hebben een celkern. Ontstaan uit stamcellen in het rode beenmerg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Functie witte bloedcellen

A

Afweer tegen ziekteverwekkers (door bacteriën in te sluiten of door antistoffen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Etter (pus)

A

Dode witte bloedcellen en gedode bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leukemie

A

Een vorm van kanker in het beenmerg waarbij er teveel witte bloedcellen worden gevormd, die ook niet goed werken. Er worden te weinig rode bloedcellen en bloedplaatjes gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bloedplaatjes

A

Delen van uiteengevallen cellen, zonder celkern. Ontstaan in het rode beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Functie bloedplaatjes

A

Bloedstolling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Trombose

A

Een bloedstolsel binnen een bloedvat. Het bloedvat kan hierdoor worden afgesloten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dubbele bloedsomloop

A

Per rondgang door het lichaam stroomt het bloed twee keer door het hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kleine bloedsomloop

A

Hart- longen- hart.
Functie is zuurstof opnemen in het bloed en koolstofdioxide afgeven aan de lucht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Grote bloedsomloop

A

Hart- rest van het lichaam- hart.
Functie is zuurstof en voedingsstoffen afgeven aan de cellen en koolstofdioxide en andere afvalstoffen opnemen in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bovenste en onderste holle ader

A

Hierdoor stroomt zuurstofarm bloed van de organen van het lichaam naar het hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Rechterboezem

A

Ontvangt zuurstofarm bloed uit de bovenste en onderste holle ader en voert dit naar de rechterkamer. Pompt bloed over een kleine afstand zodat de wand weinig gespierd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Rechterkamer

A

Pompt zuurstofarm bloed in de longslagader. Pompt bloed naar beide longen zodat de wand gespierd is.

20
Q

Longslagader

A

Hierdoor stroomt zuurstofarm bloed van het hart naar de longen.

21
Q

Longaders

A

Hierdoor stroomt zuurstofrijk bloed van de longen naar het hart.

22
Q

Linkerboezem

A

Ontvangt zuurstofrijk bloed uit de longsaders en voert dit door naar de linkerkamer. Pompt bloed over een kleine afstand zodat de wand weinig gespierd is.

23
Q

Linkerkamer

A

Pompt zuurstofrijk bloed in de aorta. Pompt bloed naar de grote bloedsomloop zodat de wand zeer gespierd is.

24
Q

Aorta

A

Hierdoor stroomt zuurstofrijk bloed van het hart naar de organen van het lichaam.

25
Harttussenwand
Scheidt de linker en rechterharthelft.
26
Hartkleppen
Kleppen tussen boezems en kamers. Verhinderen dat bloed terugstroomt van kamers naar boezems.
27
Halvemaanvormige kleppen
Kleppen aan het begin van de longslagader en van de aorta. Verhinderen dat bloed terugstroomt van longslagader en aorta naar de kamers.
28
Kransslagaders
Aftakkingen van de aorta. Hierdoor stroomt bloed, dat rijk is aan zuurstof en voedingsstoffen naar de hartspier.
29
Kransaders
Hierdoor stroomt bloed, dat rijk is aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen, weg uit de hartspier. Eindigen in rechterboezem.
30
Kenmerken slagaders
Hierdoor stroomt bloed van het hart weg. Hoge bloeddruk. Dikke, stevige en elastische wand. Alleen halvemaanvormige kleppen.
31
Kenmerken haarvaten
Wand van 1 cellaag dik. Witte bloedcellen en vocht met zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen kunnen door de wand.
32
Kenmerken aders
Hierdoor stroomt het bloed naar het hart toe. Lage bloeddruk. Dunne wand. Kleppen verhinderen dat het bloed terugstroomt.
33
Kleine bloedsomloop
Longslagaders- longaders
34
Grote bloedsomloop
Aorta- kransslagaders- kransaders- armslagaders- armaders- halsslagaders- halsaders- leverslagader- leverader- darmslagader- poortader- nierslagaders- nieraders- beenslagaders- beenaders- onderste holle ader- bovenste holle ader.
35
Slagaderverkalking (atherosclerose)
Vernauwing van de bloedvaten.
36
Oorzaak slagaderverkalking
Door een hoog cholesterolgehalte van het bloed wordt een laag witte bloedcellen, met cholesterol en in een later stadium kalk afgezet tegen de binnenwand van de bloedvaten
37
Gevolg slagaderverkalking
Verminderde bloedtoevoer naar organen en kans op ontstaan van een bloedstolsel en verstopping van een bloedvat.
38
Hartinfarct (hartaanval)
Een deel van de hartspier krijgt geen zuurstof en voedingsstoffen meer.
39
Oorzaak hartinfarct
Een kransslagader of vertakking ervan is verstopt geraakt (meestal door slagaderverkalking).
40
Gevolg hartinfarct
Een deel van de hartspier sterft af. Dit kan dodelijk zijn.
41
Hartritmestoornissen
Langdurige verstoringen van het normale hartritme (hartslagfrequentie).
42
Oorzaak hartritmestoornissen
Storingen bij het ontstaan en verspreiden van impulsen die het samentrekken van het hartspierweefsel veroorzaken. Dit kan het gevolg zijn aanhoudende stress.
43
Weefselvloeistof
Ontstaat doordat in de haarvaten vocht naar buiten wordt geperst onder invloed van de bloeddruk.
44
Functie weefselvloeistof
Zuurstof en voedingsstoffen naar de cellen toevoeren en koolstofdioxide en andere afvalstoffen van de cellen wegvoeren.
45
Lymfe
Ontstaat doordat een groot deel van de weefselvloeistof wordt opgenomen in lymfevaten.
46
Lymfevatenstelsel
Bestaat uit lymfevaten en lymfeknopen (lymfeklieren). Het lymfevatenstelsel voert lymfe met opgeloste stoffen terug naar het bloedvatenstelsel.
47
Lymfeknopen (lymfeklieren)
Zuiveren lymfe van onder andere ziekteverwekkers.