Hoofdstuk 1 Boek 3A Samenvattingsstof Flashcards

1
Q

Negen levenskenmerken

A

1 stofwisseling, 2 ademhaling, 3 voeding, 4 uitscheiding, 5 groei, 6 ontwikkeling, 7 reageren op prikkels, 8 beweging, 9 voortplanting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Levensfasen:
Baby

A

Groeispurt, leert zitten, reageert op andere mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Levensfasen:
Peuter

A

Praten, lopen, torentje bowen, met een lepel eten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Levensfasen:
Peuter

A

Fietsen, beeldscherm gebruiken, samen spelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Levensfasen:
Schoolkind

A

Lezen, schrijven, rekenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Levensfasen:
Puber

A

Ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken, zoals groeispurt, borstel, baardgroei, schaamhaar, nieuwe gevoelens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Levensfasen:
Adolescent

A

Zelfstandig worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Levensfasen:
Volwassene

A

Werken, kinderen krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Levensfasen:
Oudere

A

Lichamelijke problemen, soms ook geestelijke problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Organisatieniveau organismen van groot naar klein

A

Organisme, orgaanstelsel, orgaan, weefsel, cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De delen van cellen in planten en dieren

A

Celkern, kernmembraan, cytoplasma, celmembraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vacuolen in planten

A

Jonge plantencellen hebben veel kleine vacuolen. Oudere plantencellen hebben één grote, centrale vacuolen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Korrels in planten

A

In het cytoplasma kunnen korrels voorkomen. Bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Intercelluaire ruimten

A

Holten tussen de celwanden. Zijn gevuld met water of lucht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Chromosomen in één organisme

A

Elk soort organisme heeft een vast aantal chromosomen in elke celkern. Elke lichaamscel van een mens bevat 46 chromosomen. In elke lichaamscel komen chromosomen in paren voor. Elke lichaamscel bevat 23 paren chromosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Doel van mitose

A

Vorming van nieuwe cellen voor groei, herstel en vervanging.

17
Q

Proces van Mitose

A

Eerst deel de kern zich, daarna de cel. Voor mitose bestaat elk chromosoom uit één lange dunne keten van DNA met eiwitten. De chromosomen zijn niet zichtbaar.

18
Q

Proces kerndeling

A

1 kopiëren, 2 spiraliseren (hierdoor worden de chromosomen zichtbaar door een microscoop).
Bij kerndeling ontstaan er 2 kernen. Elk chromosoom bestaat nu weer uit één DNA-keten.

19
Q

Celdeling

A

Bij celdeling ontstaan twee dochtercellen. De chromosomen worden weer ontzichtbaar.

20
Q

Kenmerken mitose

A

1 elke dochtercel bevat dezelfde informatie voor erfelijke eigenschappen als de moedercel.
2 elke dochtercel bevat evenveel chromosomen als de moedercel.

21
Q

Plasmagroei effect

A

Door plasmagroei wordt elke dochtercel net zo groot als de moedercel.

22
Q

Doel van reductiedeling

A

Geslachtscellen vormen