hoofdstuk 3 Flashcards

1
Q

wat gebeurde er met immanuel kant nadat hij het werk van hume gelezen had

A

het werk haalde hem uit een soort roes. HIj geloofde eerst alles van de wereld maar na het lezen van het werk van hume komt hij tot de conclusie dat algemene wetten rechtvaardigen niet mogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke wetten nam kant eerst aan voor waarheid

A

de wetten van newton.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kant maakte gebruik van synthese om kennis van wetten te redden, wat houd dat in

A

een combinatie van de twee stromingen rationalisme en empirisme maken. kennis door het gebruik van je ratio en ervaringen die opgedaan zijn via zintuigen combineren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

a priori oordeel en posteriori oordeel

A
  • a priori: kennis die toegankelijk is zonder naar de werkelijkheid te kijken. Dus met je ratio vb: zus is altijd een vrouw.
  • posteriori: kennis die je op doet door naar de werkelijkheid te kijken. je kunt niet met je verstand inzien of het waar is en zal dus onderzoek moeten doen. (er zitten 23 bonen in de soep) (ervaring opdoen met zintuigen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

synthetisch oordeel en analytisch oordeel

A
  • synthetisch oordeel: het vermeerdert je kennis. vb: sommige objecten zijn zwaar en sommige niet. Daar moet je achter komen.
  • analytisch oordeel: het vermeerdert je kennis niet, maar analyseert wat je al weet. vb: elk lichaam is uitgebreid, je weet wat lichaam is en wat uitgebreid is. Dus niks nieuws.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

kan een analytisch oordeel a posteriori zijn

A

nee bestaat niet. Je weet bij een analytisch oordeel al dat iets waar is dus hoef je het niet meer te testen door a posteriori te gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke soort bewering bestaat niet volgens empiristen

A

synthetische a priori beweringen. Want deze bewering impliceert dat er kennis is die niet uit de waarneming afkomstig is. Dat kan niet volgens empiristen. Deze bewering is wel rationalistisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voorbeeld van een synthetische a priori bewering

A

5 + 7 = 12 (als je concept hebt van wat 5, 7 en + en =.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke bewering is erg empiristisch

A

synthetische a posteriori oordeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

voorbeeld van syntetische a posteriori oordeel

A

dit is een geel boek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voorbeeld van analytisch a priori bewering

A

elk lichaam is uitgebreid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bij wat voor bewering past de kennis van de natuurwetten van newton die vertellen dat alles in de natuur veroorzaakt is, en dat er causale uitspraken gedaan kunnen worden

A

syntetisch kennis a priori

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

noumenale wereld (kant)

A

de wereld op zich, waar geen kennis over mogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

fenomenale wereld (kant)

A

de wereld zoals die aan ons verschijnt, en waar we dus wel kennis over hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke bewering heeft betrekking op de fenomenale wereld

A

syntetische a priori oordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

transcedentaalfilosofie

A

richt op het beoordelen van de doelen, methoden en grenzen van menselijke kennis, inclusief morele en esthetische oordelen. Waaronder kennis van de fenomenale wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vormen van de waarneming

A

dingen in de noumenale wereld zorgen ervoor dat ze verschijnen in tijd en ruimte aan ons. (empirisme)

18
Q

categorieën van het verstand

A

je krijgt input via de zintuigen in de vorm van tijd en ruimte. Al deze losse waarnemingen kunnen nog van alles zijn, die hebben een categorie nodig. Als je verstand het gecategoriseerd heeft dan heb je pas kennis (rationalisme)

19
Q

de categorieën van het verstand (4)

A
  • kwantiteit
  • kwaliteit
  • relatie (causaliteit)
  • modaliteit (Een bepaalde manier om iets te doen of te ervaren)
20
Q

wie stellen dat de wereld onafhankelijk van ons bestaat en dat de wereld structuur legt aan onze kennis over de wereld.

A

hume en locke

21
Q

copernicaanse wending

A

kant draait het verhaal van hume en locke om en zegt wij leggen structuur op aan de wereld.

22
Q

welk soort bewering past volgens kant bij de copernicaanse wending

A

a priori, omdat je je kan bedenken dat het niet anders kan en dus geen onderzoek hoeft te doen.

23
Q

welke bewering past bij oorzakelijkheid

A

synthetisch a priori

24
Q

problemen voor kant over input en noumenale wereld

A
  • je kan geen kennis van dingen hebben, het enige wat we hebben is input. Kant kan niet beweren dat die dingen ervoor zorgen dat wij gewaarwording hebben. Hoe weet je dat die input daarvandaan komt. Je ziet de dingen dan als oorzaak, maar oorzakelijkheid is een categorie in de fenomenale wereld want in de noumenale wereld heb je daar geen kennis van.
25
Q

problemen voor kant synthetisch a priori

A

als je een bewering doet die je syntetisch a priori is, maar die blijkt later onwaar te zijn. Dan is er een probleem, dan heb je iets niet goed gedaan met je verstand.

26
Q

problemen voor kant echte kennis

A

echte kennis gaat over de noumenale wereld. Wij zien alleen de fenomenale wereld maar om echte kennis te hebben moet je kennis hebben over de wereld zoals die echt is.

27
Q

positivisme (sociale wetenschappen opvatting)

A

er is een wetenschappelijke methode die je op alle problemen los kan laten. De natuurwetenschappelijke methode kun je toepassen op elke wetenschap

28
Q

hermeneutiek (sociale wetenschap opvatting

A

we moeten een andere wetenschappelijke methode gebruiken. De sociale wetenschap moet een eigen methode krijgen.

29
Q

wat heeft auguste comte ingevoerd

A

de term positivisme. Hij wilde sociale problemen in de samenleving oplossen.

30
Q

wet van de drie stadie van Comte

A
  • theologische of fictieve stadium
  • metafysische of abstracte stadium
  • positieve, reële of wetenschappelijke stadium
31
Q

Theologisch of fictieve stadium

A

wordt gekenmerkt door het geloof in bovennatuurlijke wezens en krachten. God zorgde ervoor dat zijn adem in de mens geblazen werd waardoor er leven bestond.

32
Q

animisme

A

het toeschrijven van geesteslevens, zelfs aan materiële dingen.

33
Q

polytheïsme

A

geloven in meerdere goden

34
Q

monotheïsme

A

geloven in een god

35
Q

metafysische of abstracte stadium

A

het wordt gekenmerkt door het toeschrijven van krachten, essenties en vermogens ter verklaring van fenomenen. Er zou een levenskracht in ons zitten waardoor wij leven.

36
Q

positieve, reële of wetenschappelijke stadium

A

het verklaren van fenomenen door het zoeken naar causale en mechanische verklaringen. Deze verklaringen kunnen we vinden door observatie. Het leven wordt verklaard doordat we uit kunnen leggen
hoe de verschillende aspecten van levende wezens werken (verteren van eten)

37
Q

waarom is er een andere methode nodig volgens de hermeneutici

A

mensen zijn meer dan fysieke objecten, waardoor ze ook anders benaderd dienen te worden.

38
Q

natuurwetenschappen willen dingen …. in termen van ….. men wil de vraag … beantwoorden

A

verklaren
oorzaak en gevolg
hoe

39
Q

sociale wetenschappen willen dingen …. in termen van ….. men wil de vraag … beantwoorden

A

begrijpen
redenen
waarom

40
Q

welke methode word vooral gebruikt in moderne sociale wettenschappen

A

positivistisch want hermeneutisch is geen wetenschap