Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Sociobiologie: onderzoek uit observaties en gaan uit van evolutie en natuurlijke selectie. Wat is het belangrijkste oogpunt vanuit de sociobiologie als we kijken naar nageslacht?

A

In de sociobiologie is het belangrijk om veel gezond nageslacht te maken die je genen zullen doorgeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn drie aspecten waar wordt gekeken als we het hebben over ‘‘gezond nageslacht’’ in de sociobiologie?

A
  1. Identificeren van gezonde partners (aantrekkelijkheid - gezondheid)
  2. Relatiepatronen/ courtship patterns (fitheid)
  3. Familiestructuur en kwetsbaarheid van kinderen (fysieke verzorging)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt parental investment in (sociobiologie)?

A

Gedragingen of andere investeringen in het nageslacht door de ouder die de overlevingskans van het nageslacht vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat kun je zeggen over bereidwilligheid van de man t.o.v. stiefkinderen (sociobiologie)?

A

De mannen zijn meer bereid om te investeren in genetische kinderen dan in stiefkinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen intrasexual competition en intersexual competiton?

A

Intrasexual competition gaat over concurrentie binnen hetzelfde geslacht, terwijl intersexual competition gaat over partnerselectie door het andere geslacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke theoretische benadering gaat ervanuit dat wat we observeren een vorm van adaptieve betekenis heeft?

A

Evolutionaire benadering - Mensen zouden volgens deze theorie emotionele en
cognitieve structuren bezitten, waardoor ze instaat zijn om partners te kiezen die goed zijn voor voortplanting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zegt de Genderneutrale Evolutietheorie (Gowaty)?

A

De gevarieerde omgeving het niet adaptief is voor mensen om vaste gedragingen of vaste sekseverschillen in gedrag te hebben dat bepaald is door evolutie. Het is het meest adaptief voor individuen om flexibel te zijn in hun gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een lijn van onderzoek focust zich op seksuele strategieen, waaruit blijkt dat paringsgedrag niet willekeurig is. Mannen en vrouwen hebben verschillende adaptieve problemen op korte en lange termijn voortplanten en reproductie.

A
  • Vrouwen (korte termijn): resources.
  • Vrouwen (lange termijn): resources voor langere tijd.
  • Mannen (korte termijn): vrouwen die zich seksueel aanbieden/ seksuele
    beschikbaarheid.
  • Mannen (lange termijn): vrouwen die zich niet seksueel aanbieden, zodat hun
    nakomelingen een moeder kunnen behouden die niet vreemdgaat.
    Echter blijkt hier niks van waar, want zowel mannen en vrouwen willen langetermijnpartners.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zegt de pyschoanalytische theorie (Freud) over libido en thatantos?

A

Menselijk gedrag wordt gedreven door de zin in seks/seksuele energie en doodsinstinct.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uit welke drie compenenten bestaat de persoonlijkheidsstructuur volgens Freud?

A
  • Id: aanwezig vanaf de geboorte en handelt vanuit het genotsprincipe (libido)
  • Superego: vanuit idealisme; moreel besef
  • Ego: Realiteitsprincipe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke vijf fasen doorlopen volgens Freud alle mensen in hun psychosociale ontwikkeling (tenzij zij vastlopen)?

A
  • Oraal (tot 1 jaar)
  • Anaal (2e levensjaar)
  • Fallisch (3 - 6 jaar)
  • Latentie (6 - adolescentie)
  • Genitaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In welke fase van Freud in de psychosociale ontwikkeling vindt de castratieangst en penisnijd plaats?

A

In de fallische fase (3 tot 6 jaar)
Oedipuscomplex = jongen, castratieangst moeder
Electracomplex = meisje, seksuele aantrekking vader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn kenmerken van de genitale fase van Freud?

A

Opnieuw ontwaken van seksuele neigingen, waarbij behoeften meer gericht zijn op geslachtsdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In welke fase van Freud worden seksuele impulsen onderdrukt/ rustige staat?

A

Latentie fase ( 6 - adolescentie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor heeft men ongewone seksuele interesses en gedragingen in de volwassenheid volgens Freud?

A

Fixatie in de vijf fasen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn kritiekpunten op Freud?

A
  • Veel concepten van de psychoanalytische theorie kunnen (of konden in de tijd
    van Freud) niet wetenschappelijk onderzocht worden. De enige manier zou
    kunnen zijn door middel van hersenscans.
  • Data waar het model op gebaseerd is, is afkomstig van (verstoorde) patiënten
    van Freud. Doordat alle patiënten in zijn kliniek een problematiek hadden, zou
    het kunnen zijn dat er enkel een patroon van verstoorde mensen is beschreven.
  • Te veel nadruk op biologische determinanten van gedrag (instincten).
  • Male-centered theorie die schade kan toebrengen aan vrouwen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke aspecten behoren tot de learning theory?

A
  • Klassieke conditionering
  • Operante conditionering
  • Behavior modification
  • Social learning theory
  • Social exchange theory
18
Q

Wat is klassieke conditionering (Pavlov)?

A

Een eerdere neutrale stimulus (geconditioneerde stimulus) wordt herhaaldelijk gekoppeld aan een ongeconditioneerde stimulus, die een ongeconditioneerde respons uitlokt die uiteindelijk uitgelokt wordt door de geconditioneerde stimulus zelf.

19
Q

Wat houdt de operante conditionering (Skinner) in?

A

Bekrachtigd gedrag neemt toe in
frequentie, bestraft gedrag verlaagt in frequentie. Als geslachtsgemeenschap herhaaldelijk wordt geassocieerd met een straf (pijn), wordt het gedrag minder frequent. Consequenties zijn het effectiefst in het vormen van gedrag wanneer ze meteen volgen na het gedrag. Vergeleken met beloning, wordt bestraffing als minder effectief gezien in het vormen van gedrag.

20
Q

Kun je een voorbeeld noemen van ‘‘behavior modification’’?

A

Olfactory aversion therapy. Aanpassen van negatief gedrag door het aanbieden van een stimulus (waar men normaal gesproken opgewonden van raakt), gevolgd door een vieze geur, waardoor de associatie met de stimulus van plezierig naar onplezierig gaat.
In dit specifieke geval wordt negatief gedrag aangepast door het creëren van een negatieve associatie met een stimulus die oorspronkelijk als positief of plezierig werd ervaren.

21
Q

Wat is de relatie tussen social learning theory (Bandura, Ross&Ross) en social cognitive learning theory?

A

Terwijl de Social Learning Theory zich vooral richt op imitatie van gedrag, voegt de Social Cognitive Learning Theory het belang van innerlijke overtuigingen toe, zoals zelfvertrouwen en bekwaamheid (self-efficacy), wat een belangrijke rol speelt in of iemand daadwerkelijk gedrag gaat vertonen.

22
Q

De Social Exchange Theory (Uitwisseltheorie) stelt dat mensen in relaties (zoals vriendschappen, romantische relaties, of werkrelaties) rationele beslissingen nemen door de kosten en baten van hun acties af te wegen. Het idee is dat mensen proberen hun baten te maximaliseren (wat ze uit de relatie halen) en hun kosten te minimaliseren (de moeite die ze erin steken). Kun je drie compenten benoemen die hiermee geassocieerd worden?

A
  1. Vergelijkingsniveau voor alternatieven: Dit houdt in dat mensen niet alleen kijken naar wat ze uit een huidige relatie halen, maar dit ook vergelijken met wat ze uit andere relaties zouden kunnen halen..
  2. Gelijkheid: Dit verwijst naar het gevoel dat er een balans moet zijn tussen wat je in de relatie steekt en wat je ervoor terugkrijgt.
  3. Matching hypothese: Deze hypothese gaat over het kiezen van een partner die bij je past.
23
Q

Wat houdt een genderschema in?

A

Een set attributies die we associëren met mannen en vrouwen. Deze kan zowel inconsistent als consistent zijn.

24
Q

Wat is een voorbeeld van een inconsistent genderschema?

A

Als je een vrouw beschouwt als de broodwinner van het gezin of een man als degene die thuisblijft om voor de kinderen te zorgen, dan is dat een genderschema dat niet strookt met de traditionele stereotypen en daardoor als inconsistent wordt gezien.

25
Q

Rond 1990 ontstond het sociaal constructivisme, waarbij gedragingen en typen van
personen worden gezien als sociale constructen. Kun je de twee theorieen benoemen die onderdeel zijn van het constructivisme?

A
  1. Feministische theorie (denk aan intersectionaliteit)
  2. Queer theorie (niet heteronormativiteit)
26
Q

Wat houdt performativity in?

A

Suggereert dat gender en seksualiteit geen vaststaande eigenschappen zijn; dat wat we beschouwen als “vrouwelijk” of “mannelijk” gedrag niet iets is dat vastligt in onze biologie, maar eerder iets dat we constant in de praktijk brengen door ons gedrag, onze kleding, onze taal, en onze interacties.

27
Q

Sociologen zijn geïnteresseerd in de manieren waarop sociale interactie en de
samenleving de menselijke seksualiteit vormgeven. Kun je de twee theorieen benoemen die hier onder vallen?

A
  1. Symbolic Interaction Theory = stelt dat menselijke relaties en de sociale orde worden gevormd door de symbolische communicatie tussen mensen. Dit betekent dat mensen voortdurend betekenis aan hun interacties en situaties geven door middel van taal, symbolen en gedeelde interpretaties.
  2. Script Theorie = Scripts zijn plannen die mensen in hun hoofd hebben over
    wat ze gaan doen. Mensen hebben vroeger dingen geleerd, waardoor ze aan sociaal gedrag een label maken, en een betekenis geven aan een situatie. Ze vertellen ons
    ook welke betekenis we moeten toeschrijven aan een bepaalde seksuele gebeurtenis
28
Q

Wat is de kritiek op the symbolic interaction theory (3)?

A
  1. te rationeel
  2. other-directed individuals
  3. mensen gedragen zich op basis van ervaringen in het verleden en gewoontes (script theorie)
29
Q

Welke drie typen scripts vallen onder de script theorie?

A
  1. culturele scripts: regels en normen
  2. interpersoonlijke scripts: reacties van mensen in de echte wereld
  3. intrapsychische scripts: verleden, heden en toekomst worden gestuurd door plannen, fanatasieen en motieven
30
Q

Op welke manieren beinvloedensociale instituties seksualiteit?

A
  1. reguleren van de seksualiteit van de individuen
  2. geschiktheid/ ongeschiktheid van seksueel gedrag
  3. regels voor seksualiteit
31
Q

Welke factoren beinvloeden de sociale institutie over seksuele ideologie (5)?

A
  1. Religie
  2. Economie
  3. Familie
  4. Geneeskunde
  5. Wet
32
Q

Wat stellen persoonlijkheidstheorieen zoals erotrofilie en socioseksualiteit?

A

Benadrukken dat individuele verschillen in gedrag grotendeels stabiel zijn en voortkomen uit persoonlijkheidskenmerken. Deze theorieën verklaren hoe bepaalde persoonlijkheidstrekken invloed kunnen hebben op seksuele attitudes en gedragingen.

33
Q

Welke twee persoonlijkheidstrekken van de Big Five zijn voornamelijk gerelateerd aan seksueel gedrag?

A

Extraversie: meer seksuele partners en meer openheid voor seksuele relaties
Agreeableness: meer aandacht voor emotionele en relationele aspecten van seks.

34
Q

Wat is erotrofilie en erotofobie?

A
  • Erotrofilie: Een positieve houding ten opzichte van seks; deze mensen genieten van en staan open voor seksuele ervaringen.
  • Erotofobie: Een negatieve houding ten opzichte van seks; deze mensen kunnen seks vermijden of als iets ongemakkelijks of taboe ervaren.
35
Q

Door welk genetisch component is van invloed op de mate van sensatiezoeken (neiging tot spanning/risico onderneming)?

A

Dopamine D4-receptoren - beloningssysteem

36
Q

Wat is het verschil tussen restricted en unrestricted orientation als we het hebben over socioseksualiteit?

A

Mensen met een restricted socioseksualiteit willen enkel seksueel gedrag binnen een toegewijde en emotionele relatie. Terwijl unrestricted mensen geen emotionele connectie nodig hebben voor seks.

37
Q

Wat zegt de psychoanalytische theorie?

A

De psychoanalytische theorie gaat ervan uit dat we ons niet bewust zijn van al onze motieven.

38
Q

Welk onderdeel van de persoonlijkheid van Freud is primair gerelateerd aan het libido?

A

Id = plezierprincipe met driften met o.a. seksuele driften

39
Q

Welk onderdeel van de persoonlijkheid van Freud isvaak geinternaliseerde waarden van de samenleving of ouders?

A

Superego = ethische normen

40
Q

Wat is self-efficacy?

A

Het vertrouwen in je eigen vermogen om specifieke taken of uitdagingen aan te pakken - competentie en motivatie groeien.

41
Q

Waar legt de sociologische benadering de nadruk op?

A

Op de invloed van instellingen op individuen en de samenleving. ‘‘Wat is de invloed van een gezinsstructuur/religie op het gedrag van persoon X?’’