Hoofdstuk 13 Flashcards

1
Q

Wat wilt sexual fluidity zeggen?

A

Internationaal onderzoek naar seksuele aantrekking, gedrag en identiteit bij adolescenten en volwassenen toont aan dat seksuele oriëntatie geen statische eigenschap is. Er is juist sprake van aanzienlijke flexibiliteit in zowel mannen als vrouwen. Deze flexibiliteit uit zich in verschillende vormen: veel mensen vertonen niet-exclusieve (biseksuele) aantrekking, de acceptatie van homoseksualiteit beïnvloedt de prevalentie ervan, en veel mensen veranderen hun aantrekking in de loop der tijd. Dit komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen, hoewel het moeilijk is om exacte verschillen tussen de geslachten vast te stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent het label ‘queer’?

A

‘Queer’ is een zelfgekozen label dat door sommige lesbiennes, homo’s, en biseksuelen (LGB) wordt gebruikt, maar ook door heteroseksuelen die de voorkeur geven aan onconventionele seksuele praktijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent heteronormativiteit?

A

Heteronormativiteit is de overtuiging dat heteroseksualiteit de norm is in de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen homofobie en antigay vooroordeel?

A

Homofobie verwijst naar angst en negatieve gevoelens over homoseksualiteit, terwijl antigay vooroordeel specifieke negatieve attitudes en gedragingen tegenover homo’s en lesbiennes beschrijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

. Wat betekent heteroseksisme?

A

Heteroseksisme is het vooroordeel en de minachting die gericht is op LGB personen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt Kinsey’s continuum in als het gaat om seksuele identiteit?

A

De Kinsey-schaal, ook wel de Heterosexual–Homosexual Rating Scale genoemd, wordt in onderzoek gebruikt om de seksuele geaardheid van een persoon te beschrijven op basis van iemands ervaring of reactie op een bepaald moment . De schaal loopt doorgaans van 0, wat exclusief heteroseksueel betekent, tot 6, wat exclusief homoseksueel betekent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zegt ‘‘Een Wereld van Verschil, Seksuele Gezondheid LHB in Nederland, Rutgers Stichting, 2013’’?

A

Te zien in hoeverre cisgender LHB’s (LHB’s die niet transgender zijn) zich tot mensen van het zelfde en het andere geslacht
aangetrokken voelen en hoe zij hun seksuele oriëntatie benoemen.
1. Bij mannen kun je zien dat 91.1% zegt aangetrokken te zijn tot het andere geslacht (= heteroseksueel), maar hun seksueel gedrag bewijst dit maar voor 74%. Echter is de seksuele identiteit nagenoeg wel gelijk met 94%.
2. Bij vrouwen kun je zien dat 83.3% zegt aangetrokken te zijn tot het andere geslacht (= heteroseksueel), en hun seksueel gedrag bewijst dit voor 77.1%. Echter is de seksuele identiteit gelijk aan 85.1%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat beïnvloedt de prevalentie van homoseksualiteit en heteroseksualiteit?

A

De prevalentie hangt af van hoe je seksuele oriëntatie definieert (aantrekkingskracht, gedrag of identiteit) en de periode waarin de gegevens worden verzameld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen seksuele aantrekking en seksueel gedrag?

A

Seksuele aantrekking verwijst naar tot wie iemand zich aangetrokken voelt, terwijl seksueel gedrag verwijst naar wat iemand daadwerkelijk doet. Deze hoeven niet altijd overeen te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de verschillen in aantrekking, gedrag en identiteit tussen mannen en vrouwen?

A

Bij mannen identificeert 94% zich als heteroseksueel, maar slechts 74% heeft uitsluitend heteroseksueel gedrag. Bij vrouwen identificeert 85.1% zich als heteroseksueel, terwijl 77.1% uitsluitend heteroseksueel gedrag vertoont.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat was de ‘Sin View’ op homoseksualiteit?

A

Volgens de Sin View (voor de 20e eeuw) werd homoseksualiteit gezien als een zonde of ketterij, net als andere mentale stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat veranderde in het medisch model over homoseksualiteit in de 20e eeuw?

A

Homoseksualiteit werd in de 20e eeuw gezien als een ziekte of aandoening en stond tot 1973 in de DSM (handboek voor psychiatrische stoornissen) als stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zegt het minority stress model over de mentale gezondheid van homoseksuelen?

A

Het model stelt dat stigma, vooroordelen en discriminatie een stressvolle sociale omgeving creëren, wat kan bijdragen aan mentale gezondheidsproblemen zoals depressie en angst bij LGB-personen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom kwam er een verbod op conversietherapie?

A

Conversietherapie bleek niet effectief en leidde vaak tot schuldgevoel en psychisch leed bij LGB-personen. In 2000 gaf de American Psychological Association (APA) een officiële verklaring uit tegen deze therapieën na schandalen over de schadelijke effecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het doel van positieve psychologie met betrekking tot LGB-personen?

A

De focus ligt op veerkracht en het versterken van mentale gezondheid door sociale steun, hoop en optimisme in plaats van te proberen homoseksualiteit te veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat stelde Freud over menselijke seksualiteit en biseksualiteit?

A

Freud geloofde dat mensen “polymorphously perverse” zijn, wat betekent dat ze plezier kunnen beleven aan bijna alles. Volgens hem zijn mensen van nature biseksueel en hebben ze de capaciteit om aantrekkingskracht te voelen voor zowel mannen als vrouwen.

17
Q

Wat zegt genetisch onderzoek over de invloed van genen op seksuele oriëntatie?

A

Onderzoek toont aan dat de concordantie voor homoseksualiteit hoger is bij identieke tweelingen (52%) dan bij twee-eiige tweelingen (22%). Dit suggereert een genetische bijdrage, hoewel deze niet volledig bepalend is.

18
Q

Wat is het fraternal birth order effect?

A

Het fraternal birth order effect stelt dat homoseksuele mannen vaker oudere broers hebben. Bij elke mannelijke zwangerschap produceert de moeder meer antilichamen tegen een eiwit van het Y-chromosoom, wat de kans op homoseksualiteit bij latere mannelijke nakomelingen zou verhogen. Dit effect is niet waargenomen bij lesbiennes.

19
Q

Welke rol spelen prenatale factoren volgens onderzoekers in de ontwikkeling van seksuele oriëntatie?

A

Prenatale factoren zoals ernstige stress van de moeder, de 2D:4D vingerlengteverhouding, en een verhoogde gevoeligheid voor androgenen kunnen invloed hebben. Daarnaast zijn homoseksuele mannen en lesbiennes vaker linkshandig, wat mogelijk een hormonaal effect aangeeft.

20
Q

Wat blijkt uit onderzoek naar hersenfactoren in relatie tot seksuele oriëntatie?

A

Er zijn geen significante anatomische verschillen in de hersenen van homoseksuele en heteroseksuele mensen. Wel toont hersenonderzoek aan dat lesbiennes reageren op vrouwelijke feromonen en homoseksuele mannen op mannelijke feromonen.

21
Q

Hebben hormonale verschillen invloed op seksuele oriëntatie?

A

Er zijn geen verschillen in hormonen gevonden die seksuele oriëntatie verklaren. Pogingen om homoseksualiteit bij mannen te “genezen” met testosteron mislukten en leidden juist tot meer homoseksueel gedrag

22
Q

Wat stelt de leertheorie over het ontstaan van homoseksualiteit en heteroseksualiteit?

A

De leertheorie gaat ervan uit dat mensen seksueel worden geboren en dat beloning en straf hun seksuele oriëntatie beïnvloeden. Volgens deze theorie kan seksuele oriëntatie aangeleerd gedrag zijn, hoewel het bewijs hiervoor gemengd is.

23
Q

Wat is het belangrijkste idee achter de sociologische theorie van Reiss?

A

Reiss benadrukt dat labelen invloed kan hebben op het ontstaan van homoseksualiteit. Gelabeld worden als homoseksueel kan leiden tot een self-fulfilling prophecy, waarin het individu zich gedraagt naar het label.

24
Q

Waarom is er nog geen enkele theorie die het ontstaan van seksuele oriëntatie volledig verklaart?

A

Geen enkele theorie kan alle gevallen van seksuele oriëntatie verklaren. Verschillende theorieën, vooral biologische, hebben sterke aanwijzingen, maar er zijn mogelijk meerdere oorzaken die bij verschillende soorten LHBT+ personen een rol spelen.

25
Q

Wat zijn de verschillen tussen homo’s en lesbiennes wat betreft biseksualiteit en seksuele flexibiliteit?

A

Vrouwen zijn vaker biseksueel en vertonen meer seksuele flexibiliteit (sexual fluidity) over tijd dan mannen. Daarnaast bereiken mannen vaak eerder belangrijke mijlpalen in hun seksuele ontwikkeling dan lesbiennes.

26
Q

Hoe verschillen coming-out en seksuele identiteit tussen etnische groepen in de VS?

A

Onder Afro-Amerikaanse lesbiennes is het minder gebruikelijk om uit de kast te komen voor niet-familieleden in vergelijking met Latina’s en witte lesbiennes. Zwarte en Latino mannen hebben vaker seks met andere mannen terwijl ze zichzelf als heteroseksueel beschouwen, wat soms “down low” wordt genoemd, waarbij ze hun seksuele geaardheid voor de buitenwereld verbergen.

27
Q

Hoe verschilt de perceptie van homoseksualiteit tussen de Engelstalige en Latijns-Amerikaanse cultuur?

A

In Engelstalige culturen worden mannen die van rol wisselen tijdens anale seks beiden als homoseksueel gezien, terwijl in de Latijns-Amerikaanse cultuur alleen de ontvangende partner als homoseksueel wordt beschouwd, terwijl de inbrengende partner als hetero/mannelijk wordt gezien.

28
Q

Wat zijn enkele kenmerken van de Aziatisch-Amerikaanse cultuur ten opzichte van homoseksualiteit?

A

Er is een duidelijk onderscheid tussen wat publiekelijk en privé geuit mag worden, met sterke nadruk op familieloyaliteit en familierollen boven persoonlijke expressie. Seksualiteit wordt vaak als iets privé’s gezien en slechts een klein deel van Aziatisch-Amerikanen komt uit de kast.

29
Q

Welke uitdagingen ervaren LGB-personen in bepaalde etnische groepen?

A

In sommige culturen, zoals de Aziatische en Latijns-Amerikaanse, kan homoseksualiteit conflicten veroorzaken met familiewaarden en culturele verwachtingen. LGB-personen kunnen loyaliteitsconflicten ervaren tussen hun seksuele identiteit en hun etnische gemeenschap.

30
Q

Wat is ‘deprivation homosexuality’ en in welke context kan dit voorkomen?

A

‘Deprivation homosexuality’ verwijst naar homoseksuele activiteit die ontstaat in situaties waarin mensen geen toegang hebben tot regelmatige seksuele activiteit met het andere geslacht, zoals in gevangenissen.

31
Q

Wat betekent ‘mostly-heterosexual’ en wat zegt dit over seksuele oriëntatie?

A

‘Mostly-heterosexual’ beschrijft mensen die grotendeels heteroseksueel zijn maar soms ook aangetrokken worden tot hetzelfde geslacht. Dit ondersteunt het idee dat seksuele oriëntatie een spectrum is, in plaats van vaste categorieën.

32
Q

Wat is het verschil tussen panseksualiteit en biseksualiteit?

A

Panseksualiteit verwijst naar aantrekking tot mensen ongeacht hun gender, in tegenstelling tot biseksualiteit, waar mensen zich aangetrokken voelen tot zowel mannen als vrouwen specifiek.

33
Q

Welke verschillen in mentale gezondheid zijn gevonden tussen homo’s, lesbiennes en heteroseksuelen, en wat betekent dit voor de interpretatie van homoseksualiteit als mogelijke indicator voor mentale stoornissen?

A

Onderzoek toont aan dat homo’s en lesbiennes iets hogere percentages depressie, suïcidepogingen en PTSS ervaren in vergelijking met heteroseksuelen. Dit betekent echter niet dat homoseksualiteit op zich een indicator is voor een mentale stoornis. De verhoogde cijfers worden eerder toegeschreven aan de stress en druk die voortkomen uit sociale stigma’s, vooroordelen en discriminatie, wat bijdraagt aan een uitdagendere mentale gezondheid voor LGB-individuen.

34
Q

Wat was het effect van conversie therapie op de LGBs?

A

Ervaren van een schuldgevoel na therapie.